Terug naar zoekresultaten

3.05.01 Inventaris van de archieven van de Strafinstellingen te Dordrecht, 1814-1973

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

3.05.01
Inventaris van de archieven van de Strafinstellingen te Dordrecht, 1814-1973

Auteur

J. van der Meer

Versie

06-11-2020

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1994 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Strafinstellingen te Dordrecht
Strafinstellingen Dordrecht

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1814-1973

Archiefbloknummer

3360

Omvang

346 inventarisnummer(s); 11,20 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat een aantal tekeningen.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Directeur der Gevangenissen in Dordrecht

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief betreft de deel-archieven van het College van Regenten en van de Directie. Beide deelarchieven bevatten correspondentie en stukken over onder meer organisatie, reglementering, gebouwen en materieel. Het archief van de Directie bevat diverse series inschrijvingsregisters van gedetineerden, die toegankelijk zijn met behulp van alfabetische indices. Ook zijn er stukken over de zorg voor de gedetineerden.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van het gevangeniswezen in Dordrecht in de negentiende en twintigste eeuw
Tot 1881: Huis van Arrest en van Bewaring
Toen op 1 maart 1811 het reglement betreffende de rechterlijke organisatie en de administratie van de justitie voor alle departementen in het Franse rijk van kracht werd, werd in Dordrecht als hoofdplaats van het gelijknamige arrondissement een rechtbank van eerste aanleg ingesteld. ( Keizerlijke Decreten van 18 oktober 1810, artt. 63-81 en van 6 januari 1811, art. 1; zie verder Beks, Berecht en gestraft, 34-36. ) Dientengevolge werd volgens het 'Arrêté sur l'Organisation des Prisons' de gevangenis in Dordrecht omgedoopt tot 'Maison d'Arrêt' (Huis van Arrest). In 1814 werd de oude 'Conseil gratuit et charitable des Prisons' vervangen door het College van Regenten, onder het voorzitterschap van de burgemeester van Dordrecht, P. Repelaer.
De naam Huis van Arrest bleef gehandhaafd, maar in de praktijk deed het dienst als huis van arrest, huis van bewaring, provoost- en tuchthuis. In de afdeling die tuchthuis of strafgevangenis genoemd werd, werden gedetineerden hooguit voor drie maanden geplaatst. Degenen die een langere straf moesten ondergaan, werden overgebracht naar een grote strafgevangenis (meestal Rotterdam).
Omdat de gevangenen niet langer dan drie maanden in het Huis van Arrest verbleven, werd er geen arbeid voor hen georganiseerd. Ook mochten er om veiligheidsredenen geen werkzaamheden van buiten meegebracht worden. Dit had tot gevolg dat de gedetineerden uit verveling regelmatig voor problemen zorgden. Voor de regenten was dit een zaak van voortdurende aandacht. ( Zie het jaarverslag over 1837 in Rijksarchief in Zuid-Holland (RAZH), Archief van het Provinciaal Bestuur van Zuid-Holland, 1814-1850, inv.nr. 2237 I, ingekomen stukken van de Gouverneur en de Gedeputeerde Staten 1e afd, d.d. 10-2-1838. ) Het Huis van Arrest was gehuisvest op de bovenverdiepingen van het stadhuis van Dordrecht. Reeds in 1646 waren daar cellen gemaakt om zo de gevangenen onder hetzelfde dak te kunnen herbergen als politie en justitie. ( C.J.P. Lips, Wandelingen door Oud-Dordrecht (Zaltbommel 1975), 116-118. ) Op de eerste verdieping bevonden zich vijf vertrekken, waaronder twee cellen op de hoek Voorstraat-Raadhuissteiger die de 'Bak" heetten, het cachot en het vertrek dat de 'Treur- of Gijzelkamer' werd genoemd. Op de zolder bevonden zich nog eens negen cellen. Er was echter in 1811 ruimtegebrek, zodat men bijvoorbeeld de veroordeelden en onveroordeelden niet altijd gescheiden kon plaatsen. Het stadsbestuur heeft toen aan het Conseil een kamer in het Stadskrankzinnigen- en verbeterhuis, ook wel het Blauwhuis genoemd, toegewezen. ( Zie de brief d.d. 20-3-1818 van het College van Regenten aan de Gouverneur in RAZH, Archief Provinciaal Bestuur, 1814-1850, inv.nr. 1820, ingekomen stukken van de Gouverneur en de Gedeputeerde Staten, 1e afd., d.d. 1 april 1818. ) Deze ruimte werd tot en met 1818 gebruikt voor het plaatsen van de vrouwelijke gedetineerden. In 1812 kon men in totaal 50 personen herbergen; ( RAZH, Archieven van de onder-prefect en de districtscommissaris van het arrondissement Dordrecht, 1811 - 1815, inv.nr. 139. ) in 1818 sprak men van 40 tot 50. ( Zie inv.nr. 2: Bijlage bij ingekomen brief van de Gouverneur d.d. 7 april 1818. ) In het laatstgenoemde jaar beklaagde de Medicinae Doctor der Gevangenissen J. Bodel zich ook over het gemis van een ziekenkamer. De zieken moesten onderzocht en verpleegd worden temidden van hun medegevangenen en de benauwdheid van de vertrekken (of hokken zoals hij ze noemde) leverde besmettingsgevaar op. ( Zie inv.nr. 2: Ingekomen brief d.d. 27 maart 1818. ) Er werden plannen gemaakt om hiervoor een vertrek van het stadhuis in te richten, maar door onder andere een verbouwing in het stadhuis kwam het er niet van. Pas in 1840 en 1841 werden twee vertrekken waar tot dan toe gevangenen zaten, omgebouwd tot ziekenkamers voor mannen en vrouwen. ( Zie het jaarverslag over 1840 in RAZH, Archief Provinciaal Bestuur, 1814-1850, inv.nr. 2308, ingekomen stukken van de Gouverneur en de Gedeputeerde Staten, 1e afd., d.d. 30-1-1841. ) In het jaarverslag over 1851 klaagden de regenten opnieuw over de behuizing om daarmee "... op eene zoo wenschelijke verplaatsing en alzoo verbetering der gevangenissen alhier opnieuw aan te dringen. Zonder verplaatsing toch is geene verbetering mogelijk...". ( RAZH, Archief van het Provinciaal Bestuur van Zuid-Holland 1850-1945 (1958), inv.nr. 3398, relatief tot verbaal no. 2745/2. ) De klachten handelden over het gebrek aan ruimte (met als gevolg de vermenging van de verschillende groepen gedetineerden), over de onmogelijkheid om de lucht (voldoende) te verversen en de afwezigheid van een pomp of waterleiding in het gebouw. Naar aanleiding van het jaarverslag schreef de Minister van Justitie dat hij het bouwen van een nieuw Huis van Arrest in overweging zou nemen als over de plannen voor de herindeling van de rechterlijke organisatie beslist zou zijn. ( Zie inv.nr. 1: Notulen d.d. 20 november 1852; zie ook RAZH, Archief Provinciaal Bestuur Zuid-Holland, 1850-1945, inv.nr. 3412 relatief tot verbaal no. 5964/2. ) In de daaropvolgende jaren werden er nog geen beslissingen genomen over herindeling van de rechterlijke organisatie, maar bleek de Minister wel de noodzaak in te zien van de bouw van een nieuw Huis van Arrest in Dordrecht.
Ook liet de huisvesting in Dordrecht niet toe de in 1851 ingevoerde cellulaire gevangenisstraf ten uitvoer te leggen. Degenen die door de arrondissementsrechtbank daartoe veroordeeld waren, werden overgebracht naar Gorinchem of Utrecht.
P.W. Alstorphius Grevelink, de landelijk inspecteur van de gevangenissen, schrijft in zijn rapport over de cellulaire opsluiting uit 1857, dat de cipier in Dordrecht een voorstander was van de eenzame opsluiting, "... omdat elke zedelijk goede indruk bij gemeenschappelijke opsluiting telkens verloren gaat. Ook vreesde hij [de cipier] geen zelfmoord bij eene goede surveillance en de toespraak van een goed woord." ( P.W. Alstorphius Grevelink, Rapport van den Inspecteur der Gevangenissen betreffende zijne inspectiereis, gedaan in 1857, uit het oogpunt van cellulaire opsluiting ('s-Gravenhage 1857), 22-23, RAZH, Strafinstellingen 's-Gravenhage, inv.nr. 911. ) Op verzoek van de Minister bezocht de architect J. Warnsinck in 1855 Dordrecht om met het gemeentebestuur, het College van Regenten en de Ingenieur van de Waterstaat te overleggen over de plaats en de vorm van de nieuwbouw. Het meest geschikte terrein lag achter de rechtbank bij het Stek. De beschikbare ruimte aldaar was echter te klein. Er werd nog overwogen om het Huis van Bewaring in het stadhuis te laten, maar het voeren van een dubbele administratie werd bezwaarlijk geacht. Een andere oplossing was het kopen van een stuk grond op een heel andere plaats, namelijk op de Stadsweide. De gemeente besloot echter in 1856 op aandringen van de Minister van Justitie die het nieuwe Huis van Arrest graag in de buurt van de rechtbank gevestigd zag, de Kloveniers-doelen aan de Doelstraat bij het Stek aan te kopen. Nadat het gebouw afgebroken was, werd het terrein voor ? 8000,- aan de staat verkocht om er het nieuwe Huis van Arrest en van Bewaring te bouwen. ( Petersen, Gedetineerden onder dak, 367; Lips, Wandelingen door Oud-Dordrecht, 537-538. ) Het ontwerp voor het nieuwe gesticht was van de hand van A.C. Pierson. Deze architect had samen met de al genoemde Alstorphius Grevelink en hoofdcommies J.A.H. Netscher in opdracht van de Minister van Justitie in 1857 een studiereis gemaakt langs verschillende buitenlandse gevangenissen in België, Frankrijk en Duitsland. ( Zie Mr. P.W. Alstorphius Grevelink, J.A.H. Netscher en A.C. Pierson, Rapport aan den minister van Justitie der door hen gedane opneming van eenige buitenlandse gevangenissen, met daaruit voortvloeijende beschouwingen en voorstellen nopens het gevangeniswezen in Nederland ( s.l. 1858); inv.nr. 350. ) Tijdens deze studiereis deed deze Commissie onderzoek naar de ideale inrichting van een cellulaire gevangenis. Bij de plannen voor de nieuwbouw van de Huizen van Arrest in Dordrecht, Goes en Roermond maakte Pierson ruim gebruik van de ervaringen en aanbevelingen die door de Commissie in een rapport waren neergelegd. Niet alleen kwamen de vorm en indeling vrijwel overeen met wat de Commissie in haar rapport had voorgesteld, ook de aanbevolen uitwerkingen en details werden in het nieuwgebouwde Huis van Arrest en van Bewaring teruggevonden. ( Petersen, Gedetineerden onder dak, 364-366, 369-370 en 408. ) Met de bouw van het nieuwe gesticht werd in 1859 begonnen. Het bestond uit een administratiegebouw en een gevangenisgebouw, door een smalle gang met elkaar verbonden. De gevangenis bevatte een gemeenschappelijk en een cellulair gedeelte. De begane grond en de eerste verdieping waren voor mannen bestemd en de tweede verdieping voor vrouwen. Het cellulair systeem werd ook doorgevoerd bij het luchten van de gedetineerden, waarvoor speciale wandelplaatsen werden gebouwd. Op 4 februari 1864 werd het gebouw opgeleverd en op 1 juli van dat jaar werd het door de gedetineerden betrokken. Na die tijd werden de vertrekken op de tweede verdieping van het stadhuis nog geruime tijd gebruikt voor het plaatsen van onveroordeelde "politiegevangenen". ( De Jong, 8 dagen cachot, 1. ) In de cellulaire gevangenis te Rotterdam was al snel na de opening in 1872 een tekort ontstaan aan cellen voor mannelijke veroordeelden. De Minister besloot toen om met ingang van 1 maart 1881 de vrouwenafdeling aldaar te sluiten en in plaats daarvan het Huis van Arrest en van Bewaring te Dordrecht tevens te bestemmen tot cellulaire gevangenis voor vrouwen. ( Koninklijk Besluit van 25 januari 1881, nr. 17 en de begeleidende brief van de Minister van Justitie, 4e afdeling no. 210, d.d. 31 januari 1881 in inv.nr. 9. Zie ook Versteege, Inventaris strafinstellingen Rotterdam, XXIV-XXV. ) Als gevolg hiervan werd de mannenafdeling gebruikt voor vrouwen en andersom. Omdat de oorspronkelijke vrouwenafdeling veel kleiner was, werd besloten de mannenafdeling alleen te gebruiken voor preventieve en "politiegevangenen".
De cipier en de bewaarders werden vervangen door een directrice en bewaarsters, die overgeplaatst werden uit de gevangenis van Rotterdam. Daarnaast werd er een nieuwe schrijver, tevens adjunct-cipier, benoemd, die belast werd met het toezicht op de mannenafdeling.
Na 1886: Huis van Bewaring
Op 1 september 1886 trad de wet over de herindeling van het gevangenisstelsel in werking. ( Zie noot 12. ) Voor het Dordtse 'Huis van Arrest en van Bewaring en Cellulaire Gevangenis voor vrouwen' had dit grote gevolgen. De cellulaire afdeling voor vrouwen werd weer gesloten en teruggebracht naar de cellulaire gevangenis te Rotterdam, die nu strafgevangenis heette. ( Koninklijk Besluit van 20 juli 1886, nr. 43. ) De directrice en bewaarsters werden weer vervangen door een cipier en bewaarders, waarbij één bewaarster aanbleef voor de vrouwenafdeling. Omdat in tegelijkertijd het Huis van Bewaring te Gorinchem opgeheven werd, kreeg het Huis van Arrest en van Bewaring te Dordrecht enkel bestemming als Huis van Bewaring. ( Koninklijk Besluit van 11 juni 1886, nr. 30. ) Maar omdat er behoefte was aan celruimte voor veroordeelden en om de nieuwe indeling van het gevangenisstelsel geleidelijk te kunnen invoeren werd het gesticht direct voor hooguit twintig jaar aangewezen als hulpstrafgevangenis voor veroordeelden tot gevangenisstraffen van minder dan één jaar. ( Ibidem. ) Deze "tijdelijke" bestemming werd nadien tot en met 1956 elke tien jaar verlengd. ( Koninklijke Besluiten van 9 juni 1906, nr. 66; 27 mei 1916, nr. 45; 27 mei 1926, nr. 55; 9 juni 1936, nr. 65 en 10 augustus 1946, nr. 110. ) Volgens de wet van 1884 mochten een strafgevangenis en een huis van bewaring niet in één gebouw verenigd worden, maar de praktijk liet de uitvoering van deze regel vaak niet toe zodat men uitzonderingen maakte, onder andere voor Dordrecht. ( Koninklijk Besluit van 11 juni 1886, nr. 32. ) In 1910 werden de namen van de verschillende gestichtshoofden opgewaardeerd en heette de cipier voortaan directeur. ( Koninklijk Besluit van 2 maart 1910, nr. 4. ) In 1917 werd de woning van de directeur in het administratiegebouw uitgebreid. Twee magazijnen en een gedeelte van de spreekkamer van de Regenten werden bij de directeurswoning getrokken. Ook kreeg de woning een eigen ingang vanuit de Doelstraat. ( Petersen, Gedetineerden onder dak, 726-727. Zie ook inv.nr. 37. ) De invoering van de nieuwe Gevangenismaatregel ( Zie noot 24. ) had onder andere tot doel "... dat de regelmatige gang der werkzaamheden van het gestichtsbestuur meer dan tot dusverre aan de directeuren der gestichten wordt toevertrouwd, ..." ( Begeleidend schrijven van de Minister van Justitie bij het voorstel tot het Koninklijk Besluit van 19 oktober 1933, nr. 57. ) Voor het Huis van Bewaring te Dordrecht betekende dit dat het College van Regenten werd teruggebracht van zeven naar vijf leden. De zittende leden mochten in functie blijven, maar toen in 1934 twee vacatures openvielen, werden die niet meer vervuld. ( Koninklijk Besluit van 19 oktober 1933, nr. 57. ) Een tweede gevolg was de instelling van een gestichtsraad. In Dordrecht is hiervan voor het eerst sprake in het jaarverslag over 1934. De raad blijkt maandelijks te vergaderen en veelvuldig advies uit te brengen aan het College van Regenten. ( Het jaarverslag van het Huis van Bewaring te Dordrecht over 1934 is aanwezig in het Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling, Verbaalarchief en Kabinetsarchief van het Ministerie van Justitie (1876) 1915-1955 (1958), inv.nr. 10507, verbaal van 21 mei 1935, nr. 408. ) De oorlogsjaren verliepen voor het Huis van Bewaring redelijk rustig. In 1941 ging het feitelijke bestuur van de inrichting over in handen van de directeur. In de loop van de oorlog werden regelmatig politieke gevangenen opgenomen, waarvan de meesten snel overgeplaatst werden naar gevangenissen met een Duitse afdeling, zoals Rotterdam. In februari 1942 werd vanwege de toename van het aantal gedetineerden toestemming verleend twee personen in één cel te plaatsen. ( Zie inv.nr. 56: Brief van de Secretaris Generaal van het Departement van Justitie aan de directeur, d.d. 26 februari 1942, 3e afdeling, no. 1126. ) In het laatste oorlogsjaar werd een deel van de gevangenis gevorderd door de Weermacht. Verschillende gevangenen werden opgenomen op last van de Duitse autoriteiten. Hierdoor moest men zelfs overgaan tot het plaatsen van drie gedetineerden in één cel. ( Zie inv.nr. 73: Brief van de directeur aan de officier van Justitie te 's-Gravenhage d.d. 23 januari 1945. ) Op 8 januari 1945 werd door zeven mannen, waarvan vier in uniform en drie zogenaamd als arrestanten, een overval gepleegd op het Huis van Bewaring. De overval was georganiseerd door leden van het Dordtse verzet om één van de vrouwelijke leden te bevrijden. ( K. van Loon, Verzet in en om Dordt, 's-Gravenhage 1947 2, 91 en 268-279; Gemeentearchief (GA) Dordrecht, bibliotheek nr. 10.175. ) Van de Duitse wacht raakten hierbij drie soldaten gewond, waarvan er één later in het ziekenhuis overleed. In totaal werden 67 gevangenen bevrijd, waaronder 13 mensen die op last van de Duitsers waren ingesloten. ( Zie inv.nr. 73: Bijlage bij een brief van de directeur aan de Minister van Justitie, d.d. 7 februari 1946. ) Als vergeldingsmaatregel stak de Duitse Weermacht op 10 januari in de binnenstad van Dordrecht het huis van de familie Dicke, de familie van de bevrijde vrouw, in brand en werd een tweede pand opgeblazen. ( GA Dordrecht, bibliotheek nr. 4129. ) De directeur en een hulpbewaarster werden door de Gestapo gearresteerd op verdenking van verraad, maar na enige dagen weer vrijgelaten.
Op 6 mei 1945 werd de Duitse wacht opgeheven en werden de laatste politieke gevangenen vrijgelaten.
Na de oorlog werd het aantal vrouwen dat opgenomen werd steeds kleiner. Het was financieel niet langer haalbaar hiervoor speciaal vrouwelijk bewakingspersoneel aan te stellen, zodat de Minister in 1950 overging tot sluiting van de vrouwenafdeling. ( Zie inv.nr. 57: Brief van de Minister van Justitie aan de Procureur Generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, d.d. 22 juli 1950, 3e afd. A nr. 2258. ) Vrouwen die eventueel voor opname in het Huis van Bewaring te Dordrecht in aanmerking kwamen, werden doorgestuurd naar het Huis van Bewaring I te Rotterdam. Bij de invoering van de Beginselenwet Gevangeniswezen in 1953 is deze regeling definitief geworden door het besluit van de Minister van Justitie om "het perceel Doelstraat 24 te Dordrecht aan te wijzen tot huis van bewaring voor mannen". ( Zie inv.nr. 58: Besluit van de Minister van Justitie van 14 september 1953, 3e afdeling nr. 2082. ) Het College van Regenten was in 1954 krachtens de Beginselenwet Gevangeniswezen omgezet in de Commissie van Toezicht. Deze Commissie bestond uit vijf leden en vergaderde enkele malen per jaar, waarbij meestal ook de directeur aanwezig was. Elke maand werd een van de leden aangesteld als maandcommissaris. Hij of zij bezocht dan in die maand de gedetineerden in het Huis van Bewaring en bracht hiervan verslag uit in de vergadering. ( Zie verder de inv.nrs. 330-333. ) In 1961 trad op grond van het gewijzigde Algemene Rijksambtenarenreglement in Dordrecht een dienstcommissie in werking, waarin zes leden zitting hadden, onder wie drie personeelsleden namens verschillende vakorganisaties. ( Koninklijk Besluit van 4 juni 1956 (Stb. nr. 331) tot wijziging van de artikelen 113 tot en met 129 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (bijzondere commissies van overleg en dienstcommissies). ) De dienstcommissie behandelde alle onderwerpen die te maken hadden met de rechtspositie van het personeel en was ook bevoegd advies uit te brengen over andere onderwerpen op het gebied van technische en economische dienstuitvoering. Onderwerpen die in de archiefstukken terug te vinden zijn, zijn onder andere werktijden, bezetting van posten en regime. ( Zie verder de inv.nrs. 339-340. )
Nieuwbouw of sluiting?
In de jaren '50 was er voortdurend onvoldoende opnamecapaciteit in Dordrecht, vanwege het toegenomen aantal zaken en veroordelingen bij de arrondissementsrechtbank aldaar. In 1959 werd er gesproken over de aanbouw van een nieuwe cellenvleugel. De gemeente Dordrecht bleek echter plannen te hebben tot sanering van de binnenstad en achtte het daarom wenselijk het gebouw aan de Doelstraat te slopen. Toen tevens bleek dat de uitbreiding van de 30 bestaande cellen met 20 in een nieuwe vleugel nog onvoldoende zou zijn en het oude gebouw niet meer aan de eisen voldeed, besloot de Minister van deze mogelijkheid af te zien. Vervolgens maakte men plannen voor de bouw van een nieuw huis van bewaring elders in Dordrecht met een capaciteit van 80 plaatsen. ( Zie inv.nr. 60: Ingekomen stukken over 1959 en 1960. ) Ook de Nota over het Nederlandse Gevangeniswezen van de Minister van Justitie uit 1964 vermeldde de noodzaak tot nieuwbouw van het Huis van Bewaring in Dordrecht, primair vanwege de capaciteitsproblemen. ( Petersen, Gedetineerden onder dak, 942-945. ) Daarnaast zou bij nieuwbouw aandacht besteed kunnen worden aan de eisen voor huizen van bewaring die in de beleidsnota waren vastgelegd. Maar tot definitieve bouwplannen kwam men (nog) niet. In de tweede helft van de jaren '60 werd in Dordrecht veel aandacht besteed aan de bejegening van de gedetineerden, o.a. door de toepassing van groepsactiviteiten, zoals lichamelijke oefening door de gedetineerden en onderwijs aan jeugdigen. Maar ook hier deed zich het gebrek aan (geschikte) ruimte gelden. ( Zie p. XX-XXI van de Algemene Inleiding en de jaarverslagen 1967-1971, inv.nr. 77. )
Toen er in de zomer van 1971 in de beide Huizen van Bewaring in Rotterdam een personeelstekort was, besloot de Minister het Huis van Bewaring in Dordrecht tijdelijk te sluiten en het personeel in Rotterdam in te zetten. De gedetineerden werden dientengevolge ook naar Rotterdam overgebracht. Deze tijdelijke sluiting duurde van 7 juni tot 1 oktober van dat jaar.
Omdat het personeelstekort in Rotterdam bleef aanhouden, werd opnieuw besloten het personeel van Dordrecht in te zetten. Het Huis van Bewaring te Dordrecht werd daarom met ingang van 4 april 1972 voor onbepaalde tijd buiten werking gesteld.
Tezelfdertijd kwam de Minister met het Herstructureringsplan Gevangeniswezen. Bij dit plan lag de nadruk op de bestemming van de huizen van bewaring. Deze moesten alleen nog onveroordeelden gaan opnemen. Een geringere bezetting echter zou een kostenverhoging met zich meebrengen. Daarom wilde de Minister een aantal kleine huizen van bewaring, die in verhouding toch al te duur waren, sluiten. Van deze kleine gestichten was Dordrecht er één. Deze sluiting kon echter pas doorgang vinden als door een wetswijziging niet meer de verplichting zou bestaan dat er in ieder arrondissement tenminste één huis van bewaring moest zijn. ( Zie inv.nr. 84. ) Sinds 1 januari 1973 fungeert het Huis van Bewaring te Dordrecht als 'Daghuis van Bewaring', dat wil zeggen dat het gesticht alleen overdag gebruikt wordt voor gedetineerden die voor de rechtbank moeten verschijnen of die een gesprek zullen hebben met hun raadsman of een reclasseringsambtenaar. De vaste verblijfplaats van de gedetineerden is een gewoon huis van bewaring. ( Zie voor een artikel over het functioneren van de daghuizen van bewaring: C.J. van 't Hooft, "Gedetineerden en het daghuis van bewaring", in Balans, 5e jrg. nr. 3 (maart 1974), 18-19. ) Aanvankelijk had deze regeling geen wettelijke grondslag, maar met ingang van 2 januari 1974 werd de bestemming officieel gewijzigd. Met deze constructie was een wetswijziging aangaande het vestigen van een huis van bewaring in elk arrondissement niet langer nodig. Tegelijkertijd werden het Huis van Bewaring II te Rotterdam en het Huis van Bewaring te Dordrecht samengevoegd tot één beheerseenheid, waarvan de directie zetelde in Rotterdam. Hiermee eindigde het zelfstandig bestaan van het Huis van Bewaring te Dordrecht. ( RAZH, Archieven van de strafinstellingen te Rotterdam, (1814) 1839-1975 (1985), inv.nr. 347 en Versteege, Inventaris strafinstellingen Rotterdam, XXXII-XXXIII. ) De Commissie van Toezicht is in functie gebleven. Zij bemoeide zich in 1973 en 1974 vooral met de slechte toestand van de huisvesting. Verder traden de maandcommissarissen nog op. Hoewel de leden van de Commissie zelf vonden dat ze geen wezenlijke taak meer hadden, is de Commissie in functie gebleven tot op heden, aangezien art. 25 van de Beginselenwet 1951 bepaalt dat er bij elk gesticht een Commissie van toezicht moet zijn. ( De notulen van de Commissie van Toezicht bij het Daghuis van Bewaring te Dordrecht bevinden zich in RAZH, Strafinstellingen Rotterdam, 1839-1975, inv.nr. 347. ) Het oude gebouw is in 1980 afgebroken en vervangen door een nieuw.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Bij de sluiting van het Huis in 1973 werd de rest van het archief van de directeur (periode 1945-1973) aangeboden. De Rijksarchivaris constateerde dat er een deel ontbrak, met name de correspondentie van het College van Regenten, c.q. de Commissie van Toezicht. Hij was van mening dat het resterende deel zich in Rotterdam bevond en schreef aan de directeur van het Huis van Bewaring dat men de bescheiden maar naar Rotterdam moest brengen en dat hij ze tezijnertijd wel compleet wilde overnemen. De directeur heeft de stukken vervolgens overgedragen aan het Ministerie van Justitie, die ze liet brengen naar Veenhuizen.
In september 1966 droeg de Minister het resterende deel van het archief over aan het Rijksarchief in Zuid-Holland.
In juli 1972 volgde een groot gedeelte van het archief van de directeur van het Huis van Bewaring, over de periode 1908-1961.
In april 1981 werden de bescheiden vanuit Veenhuizen aan het Rijksarchief overgedragen. ( Voor gegevens over de verwerving van het archief is gebruik gemaakt van het archief van het Rijksarchief in Zuid-Holland, Dossier over de gevangenissen in Dordrecht. )
Een aantal losse stukken van het College van Regenten uit de periodes 1814-1834 en 1846-1871 was na diefstal in de handel gekomen. Nadat de recherche ze in handen had gekregen, werden ze overgedragen aan gemeentearchivaris Th.W. Jensma van Dordrecht, die ze vervolgens in juni 1976 heeft overgedragen aan het Rijksarchief.
Tot slot volgde in oktober 1984 van het gemeentearchief Dordrecht nog een kopieboek van uitgaande brieven van het College van Regenten over de periode 1865-1874. ( Ibidem. De verklaring voor het feit dat een kopieboek elders terecht is gekomen, moet gezocht worden in de gewoonte van het college, gehandhaafd tot in 1876, om de uitgaande brieven bij de deurwaarder in het kopieboek te laten schrijven. Zie hiervoor inv.nr. 1, notulen d.d. 10-10-1876. )
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De overdracht van de archiefbescheiden in 1966 besloeg het archief van het College van Regenten van 1814-1940 en registers van de gedetineerden over de periode 1813-1918
Het archief dat in 1972 werd overgedragen bevatte registers van 1914-1945 en correspondentie van het College en de directeur van 1887-1961.
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bij de archieven van het College van Regenten en de directie is de hoofdindeling Algemeen-Bijzonder aangehouden. Onder Algemeen bevinden zich de notulen, de correspondentie en de jaarverslagen, stukken die over meer dan één onderwerp handelen. Stukken betreffende afzonderlijke onderwerpen zijn onder de hoofdrubriek Bijzonder onderwerpsgewijs in rubrieken gerangschikt. Gegevens over personeel, gebouwen of gedetineerden kan men dus zowel onder Algemeen als Bijzonder aantreffen.
Notulen en correspondentie
Van het archief van het College van Regenten vormen de notulen en de serie ingekomen stukken de belangrijkste onderdelen. Het register van notulen omvat de periode 1814-1897 en is slechts één deel groot, omdat het College meestal maar één of twee maal per jaar vergaderde. Op de serie ingekomen stukken zijn geen nadere toegangen in de vorm van agenda's of indices. Als deze er al geweest zijn, dan zijn ze waarschijnlijk vernietigd (zoals in 1903 gebeurd is met bijvoorbeeld de agenda's op de ingekomen stukken over de periode 1875-1885).
Toen het feitelijke bestuur over het Huis van Bewaring in 1941 overging op de directeur, liep de stroom ingekomen stukken bij het College terug. Op dat moment begint de serie ingekomen stukken bij de directeur. De inventarisnummers 13 en 56 lopen dan ook in elkaar over (doorlopende nummering).
Van de uitgaande brieven van het college zijn slechts vier kopieboeken bewaard gebleven, waarvan slechts één van voor 1900. Mogelijk zijn er meer kopieboeken geweest; ( Zie noot 49. ) in elk geval zijn in 1903 de minuten van de uitgaande brieven van het College over de periode 1814-1887 vernietigd.
Van de Commissie van Toezicht is geen archief bewaard gebleven. Notulen van de vergaderingen, jaarverslagen en andere stukken tot de tijdelijke sluiting in 1972 zijn bewaard gebleven in het archief van de directeur; zie hiervoor de inventarisnummers 330-333. Voor de periode van 1974-1980 zijn dergelijke stukken te vinden in het archief van de strafinstellingen te Rotterdam, inv.nr. 347.
Bij de series ingekomen stukken van de directeur dient men rekening te houden met de scheiding tussen de stukken van het Ministerie van Justitie (inventarisnummers 56-61 en 65-70) en de stukken van anderen (inventarisnummers 73-75).
Vrijwel alle stukken uit de periode 1967-1972 werden voorzien van een code, volgens de Archiefcode voor het gevangeniswezen en de psychopatenzorg, waarvan een exemplaar aanwezig is in het archief (inventarisnummer 71). De circulaires van het Ministerie van Justitie uit deze periode zijn te vinden onder de hoofdrubriek Algemeen, de overige stukken onder Bijzonder.
De onderzoeker wordt er hier nogmaals op gewezen dat tijdens de inventarisatie een groot aantal (routine-)stukken volgens de daarvoor opgestelde vernietigingslijsten uit de archieven is verwijderd. ( Zie noot 51. )
Registers van gedetineerden
Bij het Huis van Bewaring in Dordrecht zijn op de registers van de gedetineerden vanaf 1864 indices gemaakt, waarbij alleen op de eerste letter van de achternaam van de gedetineerde werd gealfabetiseerd; zie hiervoor de inventarisnummers 266-283. De index verwijst naar een modelregister (met een cijfer of een letter, afhankelijk van de periode) en het inschrijvingsnummer van de gedetineerde in dat register. In sommige perioden werd er per register opnieuw genummerd, in andere perioden werd er elk jaar opnieuw genummerd. In het laatste geval staat het jaar meestal in de index aangegeven.
De registers van gegijzelden om schulden over de periode 1851-1895 zijn in 1903 vernietigd.
Selectie en vernietiging Bij de nieuwbouw van het Huis van Arrest en van Bewaring in 1864 werd op de begane grond een bureau voor de cipier ingericht en op de eerste verdieping een spreekkamer annex archief voor het College van Regenten. In 1903 was de beschikbare ruimte echter al weer te klein en vroeg het College aan de Minister van Justitie een grote hoeveelheid archiefbescheiden te mogen vernietigen. Na het verkrijgen van de machtiging werd een partij bescheiden van 560 kg. door tussenkomst van de Directie van de Registratie en Domeinen onderhands verkocht en vernietigd, waaronder de uitgaande brieven van het College over de periode 1814-1887, agenda's, registers van gegijzelden om schulden over 1851-1896 en veel bescheiden van comptabele aard. ( Zie inv.nr. 10: Ingekomen brief van de Minister van Justitie d.d. 27-5-1903, 3e afd. nr. 271 en inv.nr. 15: Uitgaande brieven aan de Minister van Justitie d.d. 20-5-1903, nr. 53 en aan de Directeur der Registratie en Domeinen d.d. 6-6-1903, nr. 61. )
In 1964 bood de directeur een groot deel van het archief aan aan de Minister van Justitie en werd opnieuw uit het archief vernietigd.
In juni 1972 was een partij bescheiden van 165 kg. over de periode 1947-1970 vernietigd op grond van de vernietigingslijst van 1956. ( Ministerie van Justitie en Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, vernietigingslijsten d.d. 8 september 1956, no. 336/056 en 6 oktober 1956 no. 29361. )
Verantwoording van de bewerking
In 1966 is een plaatsingslijst gemaakt van de toen overgebrachte archiefbescheiden. Vervolgens heeft S. Pereira in 1979 deze lijst aangevuld en het archief herordend. Na de laatste overdracht is de lijst in 1990 door L.G. Kertomedjo opnieuw aangevuld, dit keer zonder enige herordening of selectie. Het gevolg was dat verschillende series registers van gedetineerden niet aaneengesloten op de plaatsingslijst voorkwamen en er stukken op voorkwamen die in zijn geheel vernietigd konden worden. Na de selectie tijdens deze inventarisatie is ca. 9 m1 voorgedragen voor vernietiging.
Verantwoording van de inventarisatie Tot dusver was er van de hier beschreven archieven alleen een plaatsinglijst. Bij het maken van deze lijst was geen rekening gehouden met de verschillende archiefvormers, College van Regenten en cipier/directrice/directeur. Ook waren de verschillende series niet bij elkaar geplaatst, vanwege het feit dat de lijst in twee delen is gemaakt na de acquisities van 1972 en 1981. Bij het maken van deze inventaris is het gebruikelijke onderscheid tussen de archieven van het College van Regenten en de directie toegepast. Verder is de indeling gevolgd van de inventarissen van de strafinstellingen te Rotterdam en 's-Gravenhage. ( Zie de literatuurlijst bij de Algemene Inleiding op p. XXV. )
Bij de inventarisatie van de archieven zijn allereerst de inschrijvingsregisters van de gedetineerden teruggebracht tot aaneensluitende series. Hierbij is een concordantie gemaakt op de oude plaatsingslijst (zie bijlagen 1 en 2).
Vervolgens zijn de series ingekomen en uitgaande stukken bewerkt. Bij de ingekomen stukken van het College van Regenten bleken vanaf 1864 de stukken meestal per jaar genummerd te zijn. Deze waren per jaar in een omslag gedaan. Bij vele omslagen was daarnaast nog een klein aantal losse, ongenummerde stukken geborgen. Hierbij ging het bijvoorbeeld om benoemingen van leden van het College. Omdat dergelijke benoemingen in andere jaren wel genummerd en tussen de andere stukken geplaatst waren, is besloten de stukken zoveel mogelijk alsnog in te voegen. Een aantal stukken is apart beschreven en in de hoofdrubriek Bijzonder geplaatst.
Uit deze serie zijn, zoals gebruikelijk is, stukken vanaf 1850 geselecteerd die voor vernietiging in aanmerking kwamen. Het ging hierbij veelal om staten van betaling, kaartjes met de vraag of er plaats is in het gesticht en geleide- of rappelbrieven.
De series ingekomen en uitgaande stukken van de directeur vangen aan in 1941, het jaar waarin praktisch gezien het beheer overging van het College van Regenten op de directeur. Het is aannemelijk dat de stukken voor het College dat gehele jaar al bij de directeur binnenkwamen. De ingekomen stukken zijn namelijk doorlopend genummerd, terwijl ze voor een groot deel gericht zijn aan het College, maar naar het einde van het jaar meer en meer aan de directeur. De aan het College gerichte stukken uit 1941 en 1942 zijn bij de ingekomen stukken aldaar geplaatst; die aan de directeur gericht zijn, zijn in deze series gelaten.
De ingekomen post van de directeur over de periode 1941-1966 was gescheiden in twee series; een serie stukken van het Ministerie van Justitie en een serie stukken van anderen. De eerste serie was chronologisch geordend, de tweede per periode van ongeveer drie jaar alfabetisch op de woonplaats van de afzender. Ook de serie uitgaande stukken (zowel aan het Ministerie als anderen) was op deze laatste wijze geordend. Na selectie uit deze series en verwijdering van de (zure) tabbladen was de ordening op woonplaats niet langer zinvol; voor de uitgaande stukken temeer, omdat ongeveer 90 % gericht was aan het Ministerie van Justitie te 's-Gravenhage. De stukken zijn in deze beide series dan ook chronologisch herordend.
Bij de archiefordening op code, die vanaf 1967 tot het eind van de instelling gehanteerd werd, was een scheiding gehouden tussen circulaires van het Ministerie met voorschriften over allerhande onderwerpen aan de ene kant en de correspondentie over die zaken aan de andere kant, waarbij beide dezelfde code kregen. Deze scheiding is gehandhaafd. Per codegetal werden dus twee snelhechters gebruikt. Hierbinnen kon door het gebruik van tabstroken onderscheid gemaakt worden in zaak of onderwerp. Vanwege hun hoge zuurgraad zijn deze hulpmiddelen ter onderscheiding verwijderd. De circulaires werden zo tot één grote serie, die om praktische redenen in zes pakken is verdeeld, en is ondergebracht bij de hoofdrubriek Algemeen. Van de correspondentie bleef na de selectie relatief weinig over. Deze stukken zijn na beschrijving geordend op zaak of onderwerp en geplaatst in de rubriek Bijzonder. Hierbij konden bepaalde stukken verenigd worden met gelijke stukken uit de periode vòòr 1967, zoals de begrotingen en jaarverslagen. Een toegang op de code is in het archief aanwezig onder inv.nr. 71.
Tijdens de inventarisatie is getracht ontbrekende stukken van het College van Regenten en de Commissie van Toezicht te achterhalen. Uit contacten met secretarissen van de Commissie uit de jaren '60 en '70 bleek dat zij voor de Commissie van Toezicht geen archief bijhielden en ook geen stukken overgeleverd hadden gekregen van het College.
Het ontbreken van het archief van de Commissie van Toezicht wordt gecompenseerd door de aanwezigheid van stukken van/over deze Commissie in het archief van de directeur. Hij ontving deze stukken namelijk omdat hij ambtshalve de vergaderingen van de Commissie bezocht en ook afschiften van aanstellingen, ontslagen en herbenoemingen van leden van de Commissie ontving van het Ministerie van Justitie. Deze stukken zijn geplaatst in de rubriek "Vertegenwoordiging in andere organen".
Naast de archieven van het College en de directie is het archief van de dienstcommissie aangetroffen. Dit is als derde archief na de voorgaande twee geplaatst.
De omvang van de in deze inventaris beschreven archieven bedraagt na de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden, die tijdens de inventarisatie daartoe geselecteerd zijn, ca. 12 m1. ( Voor de vernietiging werd gebruikt gemaakt van: Ministerie van Justitie en Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, vernietigingslijsten d.d. 8 september 1956, no. 336/056 en 6 oktober 1956 no 29361; gewijzigd op 4 juni 1965, no 347/065 en 29 juni 1965 no. 116989, respectievelijk 31 augustus 1967 no. 519/067 en 29 september 1967 no. 139418. )

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (B). Bescheiden inzake nog levende personen zijn beperkt openbaar en kunnen slechts voor wetenschappelijk onderzoek worden geraadpleegd. Ontheffing wordt verleend door de directeur van het Nationaal Archief.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het archief kent geen materiële beperkingen.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Strafinstellingen te Dordrecht, nummer toegang 3.05.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Strafinstellingen Dordrecht, 3.05.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Concordans
Concordantie op de registers van de gedetineerden en de indices bij die registers van oude naar nieuwe nummers
Oud Nieuw
28 266
29 267
30 268
31 269
32 270
33 271
34 272
35 273
36 274
37 275
38 260
39 261
40 262
41 263
42 264
43 265
44 106
45 107
46 108
47 109
48 110
49 111
50 112
51 113
52 114
53 115
54 116
55 117
56 118
57 119
58 120
59 121
60 122
61 123
62 124
63 125
64 126
65 127
66 128
67 129
68 130
69 131
70 132
71 133
72 159
73 160
74 161
75 162
76 163
77 164
78 244
79 245
80 246
81 247
82 248
83 249
84 134
85 136
86 137
87 138
88 139
89 140
90 141
91 142
92 143
93 144
94 145
95 146
96 147
97 148
98 149
99 150
100 151
101 152
102 153
103 154
104 155
105 156
106 157
107 204
108 205
109 206
110 207
111 208
112 209
113 210
114 211
115 212
116 213
117 214
118 215
119 216
120 217
121 218
122 219
123 220
124 221
125 222
126 223
127 224
128 225
129 226
130 227
131 228
132 229
133 230
134 231
135 232
136 233
137 234
138 235
139 236
140 237
141 171
142 171
143 135, 171
144 172
145 173
146 174
147 175
148 176
149 177
150 178
151 179
152 180
153 181
154 182
155 183
156 184
157 185
158 186
159 187
160 188
161 189
162 190
163 191
164 192
165 193
166 194
167 195
168 196
169 197
170 165
171 166
172 167
173 169
174 170
175 256
176 257
177 258
178 259
179 276
180 277
181 278
182 279
183a 292
183b 291
192 198
193 199
194 200
195 201
196 202
197 203
198 238
199 239
200 240
201 241
202 242
203 243
204 250
205 251
206 252
207 253
208 254
209 255
210 280
211 281
212 282
213 283
OudNieuw

Archiefbestanddelen