Terug naar zoekresultaten

2.15.33 Inventaris van het archief van de Gezondheidsraad, 1920-1956

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.15.33
Inventaris van het archief van de Gezondheidsraad, 1920-1956

Auteur

C. de Quaasteniet

Versie

11-06-2019

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1996 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Gezondheidsraad [periode 1920-1956]
Gezondheidsraad 1920-1956

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1920-1956

Archiefbloknummer

S29510

Omvang

; 646 inventarisnummer(s) 16,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Een klein gedeelte is gesteld in het.
Nederlands
Frans

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Gezondheidsraad, , 1920 - heden

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Gezondheidsraad bevat naast de stukken betreffende de organisatie zoals naamlijsten en series van inkomende en minuten van uitgaande stukken ook de stukken van de verschillende commissies die advies hebben uitgebracht. Dit zijn bijvoorbeeld de commissie inzake de opleiding van hygiënisten, de commissie inzake afwending en bestrijding van besmettelijke ziekten, de commissie inzake de voeding en de commissie inzake roken en longkanker.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Deze inventaris heeft betrekking op het archief van de Gezondheidsraad en loopt over de periode van 1920 tot 1956. De Gezondheidsraad was de opvolger van de Centrale Gezondheidsraad, die was ingesteld bij wet van 21 juni 1901, Stbl. 157, houdende regeling van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. Deze wet duidde men ook wel aan als de "Gezondheidswet". In deze wet werd in artikel 2 bepaald dat er onder de minister van Binnenlandse Zaken onder anderen "een Centralen Gezondheidsraad" moest zijn. In paragraaf 2 van de Gezondheidswet stond de Centrale Gezondheidsraad in de artikelen 9 tot en met 12 nader omschreven. Met name in artikel 12 sub a stond dat de regering desgevraagd van bericht en raad moet worden gediend in alle zaken betreffende de volksgezondheid. Een uitwerking van de taak en werkwijze was vastgesteld als voorlopig reglement van orde in het Koninklijk Besluit van 27 mei 1902, Stbl. 77. Bij Koninklijk Besluit van 23 juni 1902 trad de Centrale Gezondheidsraad in werking. De installatie was op 1 augustus 1902.
Volgens de Gezondheidswet moest de Centrale Gezondheidsraad zeven leden hebben. De samenstelling was daarom een voorzitter, een secretaris, vier hoofdinspecteurs van het Staatstoezicht, en een toegevoegd zevende lid. Naast deze zeven gewone leden was er een groot aantal buitengewone leden. Deze buitengewone leden waren allerlei deskundigen op het gebied van de volksgezondheid die de gewone leden steunden bij hun werkzaamheden. Een belangrijke bepaling binnen de taakstelling was dat besluiten alleen konden worden genomen door de gewone leden, die overigens ook het recht kregen een minderheidsrapport bij de minister in te dienen. De buitengewone leden hadden in de vergaderingen uitsluitend een raadgevende stem. De adviezen, die de raad uitbracht, werden voorbereid of door de raad zelf of door commissies die daartoe door de raad waren ingesteld. Deze "commissies van pre-advies" kozen uit hun midden een voorzitter en hadden ongeveer evenveel gewone als buitengewone leden. In 1913 werd het reglement gewijzigd. De voorzitter kreeg toen de mogelijkheid vaste commissies in te stellen, die hem en de secretaris moesten bijstaan. Deze ontwikkeling werd tijdens de Gezondheidsraad voortgezet. Op 1 september 1920 werd de Centrale Gezondheidsraad opgeheven en trad de Gezondheidsraad in werking conform artikel 42 van de gewijzigde Gezondheidswet van 27 november 1919, Stbl. 784. De installatie van de raad was op 6 oktober 1920. Volgens artikel 2 van de Gezondheidswet van 1919 moest de Gezondheidsraad de regering bij hare bemoengen met de volksgezondheid tot voorlichting dienen. De voorzitter, de leden en de secretaris van de Gezondheidsraad werden bij Koninklijk Besluit benoemd en ontslagen. De voorzitter en de secretaris genoten een vaste bezoldiging; de leden ontvingen een bij ministeriële beschikking vastgestelde vergoeding voor hun diensten. Indien de minister, met de uitvoering van de Gezondheidswet belast, of de voorzitter dat nodig achtte, dan diende de gehele Gezondheidsraad van voorlichting. In andere gevallen "dienden commissies, door de voorzitter uit de leden gevormd, van voorlichting (..)". Verder bepaalde de Gezondheidswet dat de leden van de Gezondheidsraad bevoegd waren gebouwen en woningen te inspecteren, maar een proces-verbaal van hun bevindingen konden zij niet meer opmaken. Dat recht was voortaan voorbehouden aan ambtenaren van het Staatstoezicht. Was de Centrale Gezondheidsraad een organisatie met taken op het gebied van het Staatstoezicht, de Gezondheidsraad had die taken niet meer na 1920 en ging verder als een zuiver adviesorgaan.
Betreffende de organisatie van de Gezondheidsraad stond in artikel 2 van de Gezondheidswet 1919 dat er een voorzitter, een secretaris en een aantal leden waren. Alleen bij de installatievergadering is de Gezondheidsraad plenair bijeen geweest. Daarna bestond de Gezondheidsraad steeds uit een groot aantal commissies, die soms dezelfde personen bevatten, en soms anderen, die nieuw waren en voor een bepaalde deskundigheid binnen de commissies werden gevraagd. Tussen de twee wereldoorlogen had de Raad gemiddeld zo'n 74 leden. Daaronder bevonden zich tussen de 24 en 30 ambtshalve leden. De rest van de leden was niet ambtshalve en kwam, na wegens hun specifieke deskundigheid daarvoor gevraagd te zijn, uit allerlei organisaties en instellingen op het gebied van de volksgezondheid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog liep het aantal leden terug naar 41.
De werkzaamheden van de Gezondheidsraad gingen na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in eerste instantie gewoon door. Het gehele overheidsapparaat in Nederland stond tijdens deze periode natuurlijk onder de controle van de Duitse bezetters, maar die wilden binnen de Nederlandse volksgezondheidsorganisatie vooral rust en orde behouden en wensten geen conflicten met de medische wereld. Vlak voor het uitbreken van de oorlog trad een nieuwe voorzitter aan. Tijdens de oorlog werden personen met een joodse afkomst gedwongen ontslag te nemen als lid. Deze personen werden niet door anderen vervangen. Deelname aan de raad door NSB of andere Duits-gezinden werd zo veel mogelijk geweerd. Het totale aantal adviesaanvragen werd steeds minder, behalve op het terrein van voeding en voedselvoorziening dat al direct vanaf het begin van de oorlog grote aandacht kreeg. Toenemende activiteiten op voedingsgebied mondden uit in organisaties die zich bezig hielden met het voeden van de Nederlandse bevolking tijdens deze moeilijke jaren. De Gezondheidsraad had vanaf mei 1940 een Commissie voor de voeding, die zich bezighield met de samenstelling van voeding en de distributie daarvan. In 1952 kreeg deze commissie officieel de naam Voedingsraad.
Na de Tweede Wereldoorlog geraakte de Gezondheidsraad organisatorisch in een soort impasse. Oorzaak hiervan was dat de overheid behoefte kreeg aan kontakt met diegenen die in de dagelijkse praktijk direkt te maken hadden met patiënten en met hun gezondheidstoestand. Daarnaast vond de regering dat zij meer bemoeienis moest krijgen met de gezondheidszorg en dat zij die gezondheidszorg diende te herstructureren. Door de minister van Sociale Zaken is in 1945 een Centrale Commissie voor de Volksgezondheid samengesteld, waaruit later de Centrale Raad voor de Volksgezondheid voortkwam en weer later de Nationale Raad voor de Volksgezondheid. De Centrale Raad voor de Volksgezondheid had dezelfde voorzitter als de Gezondheidsraad. Het naast elkaar voortbestaan van de Gezondheidsraad en de Centrale Raad voor de Volksgezondheid is verwarrend en kan als een doublure worden gezien. Het ledenbestand van de Gezondheidsraad groeide na de Tweede Wereldoorlog maar matig aan. Pas na 1955 onder leiding van voorzitter J. Wester begon de omvang van organisatie en werkzaamheden weer toe te nemen. Een heel ander aspekt is dat de Gezondheidsraad zich na de Tweede Wereldoorlog steeds meer ontwikkelde naar een adviesorgaan met een puur wetenschappelijk karakter.
De belangrijkste functionarissen van de periode 1920 tot 1956 waren:
  • Dr. N.M. Josephus Jitta, voorzitter van 1 januari 1918 tot 1 januari 1940;
  • Dr. C. van den Berg, waarnemend voorzitter van 1 januari 1940 tot 15 mei 1940;
  • Dr. L.C. Kersbergen, voorzitter van 15 mei 1940 tot 1 april 1955;
  • Dr. J. Wester, voorzitter van 1 april 1955 tot 1 maart 1966;
  • Jhr. mr. H.A.M. van Asch van Wijck, secretaris van 1 januari 1913 tot 1 januari 1933;
  • F. Heijne, secretaris van 1 januari 1933 tot 1 januari 1934;
  • Dr. H.F. Minkema, secretaris van 1 januari 1934 tot 1938. Na een bevordering van dhr. Minkema tot referendaris bleef een aanstelling tot secretaris uit bezuinigingsoverwegingen achterwege;
  • Drs. V.M.J. Kettlitz, secretaris van 1 mei 1947 tot 1 juli 1957;
Onder de ambtshalve leden bevonden zich hoofdinspecteurs van de Volksgezondheid; de directeur-generaal van de Volksgezondheid, de directeuren van het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid, het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening, het Rijks-Serologisch Instituut, en het Centraal Bureau voor de Statistiek, vijf vertegenwoordigers van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, een vertegenwoordiger van de Maatschappij voor Diergeneeskunde en één van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Farmacie.
Onder de overige, niet-ambtshalve leden waren artsen, juristen, bouwkundigen, apothekers, kamerleden, directeuren van gezondheidszorginstellingen, representanten van werkgevers- en werknemersorganisaties en van vak- en belangenorganisaties op het gebied van de volksgezondheid.
De Gezondheidsraad heeft steeds een adviserende relatie gehad met de regering, de minister cq. het departement van Volksgezondheid, aan wie zij gevraagd en ongevraagd adviezen uitbracht. Daarnaast had de Gezondheidsraad kontacten, als overkoepelend en coördinerend adviesorgaan, naar alle onderdelen van de gezondheidszorgorganisatie in Nederland. Het karakter van die relatie met het veld van de gezondheidszorg was het opsporen en verzamelen van gegevens betreffende de volksgezondheid. Vervolgens sluisde de Gezondheidsraad die gegevens in gecomprimeerde vorm door naar de minister of naar de regering.
De Gezondheidsraad vergaderde doorgaans in het pand aan de Dr. Kuyperstraat 8 te Den Haag. Dit adres lag dichtbij de ministeries en het Binnenhof. Ook het secretariaat van de Gezondheidsraad was in dit pand ondergebracht. De voorzitter stond aan het hoofd van het personeel en was verantwoordelijk voor het gebouw, de bibliotheek en voor het budget. In de dagelijkse praktijk lag de leiding over het personeel bij de secretaris, die ook het archief beheerde.
De werking van de Gezondheidsraad was conform artikel 19 van de Gezondheidswet en vastgelegd bij Koninklijk Besluit van 19 februari 1920, Stbl. 83. Deze werking bleef ongewijzigd tot aan de inwerkingtreding van de nieuwe Gezondheidswet van 1 december 1957, waarmee de eindcesuur van de inventaris is aangegeven.
De werkwijze van de Gezondheidsraad was als volgt: Na een binnengekomen adviesaanvraag stelde de voorzitter vast of hij de behandeling van de vraagstelling zelf met een advies kon afdoen, of te rade moest gaan bij een deskundige, of het onderwerp moest laten behandelen in commissieverband. Indien de voorzitter een adviesaanvraag niet eigenhandig afdeed, ging hij eerst te rade binnen de ledenkring van de Gezondheidsraad. De voorzitter stelde een commissie samen als duidelijk was dat een meer uitgebreide behandeling nodig was, omdat er bijvoorbeeld onderzoek of de deskundigheid van meerdere personen vereist waren. Afhankelijk van het te behandelen onderwerp en de tijd die daarvoor nodig was werd dat een commissie ad hoc of een commissie met een wat meer permanent karakter. In de commissievergadering bracht de voorzitter het te behandelen onderwerp ter tafel. Vervolgens werd na bespreking een antwoord op de vraagstelling als een advies voorbereid. De adviezen werden ondertekend door de voorzitter en konden verschillende vormen hebben. Een advies kon éénmalig en afgerond zijn en had dan de vorm van een lange brief met het onderwerp aangegeven in de marge. De advisering kon ook bestaan uit een komplete briefwisseling en een periode van jaren bestrijken. Tussen deze twee uitersten bestonden meerdere mogelijkheden die soms het bepalen van wat nu wel of niet een advies was, bemoeilijken. Met een eindadvies was een onderwerp afgehandeld en werd een commissie ad hoc weer opgeheven. Permanente commissies bleven gewoon functioneren omdat de onderwerpen aanhoudende aandacht vereisten. Wel kon de vraagstelling binnen die onderwerpen door de jaren heen veranderen, waardoor ook zo'n permanente commissie van samenstelling kon veranderen.
Over de Gezondheidsraad is een aantal publikaties verschenen. Een zeer uitgebreide behandeling van de geschiedenis van de Gezondheidsraad vindt men in het boek "Met Raad en Daad" van R.B.M. Rigter. In onderstaand literatuuroverzicht staan meerdere publikaties verder beschreven.
Bronnen van gegevens over de Gezondheidsraad zijn de jaarverslagen van de Gezondheidsraad, zoals deze zijn opgenomen in de Verslagen en Medede(e)lingen betreffende de Volksgezondheid en het nieuwsblad Mededeelingen. Het nieuwsblad Mededeelingen hield in 1931 wegens bezuinigingen op te verschijnen. Verder waren er medische tijdschriften die zo nu en dan de door de Gezondheidsraad uitgebrachte adviezen in een breder perspectief plaatsten.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Deze archiefinventaris heeft betrekking op het archief van de Gezondheidsraad over de periode 1920-1956. Vóór de Gezondheidsraad was er van 1902 tot 1920 de Centrale Gezondheidsraad. Na 1956, na de invoering van een nieuwe Gezondheidswet, gaat de Gezondheidsraad door en is vandaag de dag nog steeds actief.
Ten tijde van de vorming van het archief stond het archiefbeheer onder leiding van de secretaris van de Gezondheidsraad. Men dient de secretaris dan ook als verantwoordelijke voor het archief te zien. Uit stukken van het archief van de Gezondheidsraad blijkt echter dat de stukken niet alleen zijn beheerd door de secretaris doch ook door de voorzitter. Er bevinden zich in het archief omslagen met stukken die gevormd zijn door de voorzitter. Reden hiervoor is vermoedelijk de mate van bemoeienis, die de voorzitter met de verschillende onderwerpen heeft gehad.
Het secretariaat van de Gezondheidsraad is steeds gefinancierd geweest door het departement van Volksgezondheid. Ingevolge artikel 9, lid 4 van het Koninklijk Besluit Algemene Secretarie Aangelegenheden Rijksadministratie (KBASAR) beheren secretarissen van raden en commissies hun archief in overleg met het hoofd van de algemene secretarie van het departement. Deze secretarissen dragen er zorg voor, dat zodra zulks mogelijk is, afgesloten archiefgedeelten worden overgedragen aan het hoofd van de algemene secretarie van het departement. Om deze redenen is het archief van de Gezondheidsraad van zijn oorspronkelijke behuizing overplaatst naar de archiefruimten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te Rijswijk.
De aangetroffen archiefdozen waren gevuld met genummerde omslagen. De nummers op deze omslagen correspondeerden met nummers op fiches van een kaartenbak, die als toegang bij het archief behoorde. De fiches waren systematisch geordend op onderwerp waardoor de nummers niet numeriek opvolgend waren. Verder stonden er op de fiches omschrijvingen van de inhoud van de omslagen die echter niet als definitieve omschrijving voor deze archiefinventaris konden worden gebruikt. Verschillen in beschrijvingen toonden aan dat er in het verleden meerdere inventarisatiepogingen zijn geweest. Verdere bewijzen daarvan of notities zijn niet gevonden.
Het archief van de Gezondheidsraad is op drie verschillende manieren gevormd. Ten eerste zijn stukken op nummervolgorde opgeborgen. Eerst op het hoofdnummer dat correspondeert met het agendanummer uit de registers van inkomende en uitgaande stukken. Vervolgens is onder het hoofdnummer een schuine streep met daaronder een volgnummer geplaatst. Deze volgnummers geven zo een hele reeks bescheiden aan betreffende één en dezelfde zaak. Deze reeksen zijn niet allemaal volledig aangetroffen. Opberging op agendanummer houdt hier in dat de onderwerpen door elkaar kunnen staan. Veelal betreffen het dan stukken zoals verzoeken om inlichtingen, toezending van kennisgevingen of informatie, kortom stukken die niet aangeven hoe de advisering tot stand is gebracht. Bij het selecteren op vernietiging is dan ook gebleken dat het overgrote deel van deze stukken voldeed aan de hieronder beschreven criteria voor vernietiging. Het restant van deze stukken staat in de inventaris beschreven onder de stukken van algemene aard (inv.nrs. 84 t/m 110).
Een tweede manier van archiveren is het ordenen en opbergen van stukken per commissie. De stukken per commissie zijn gearchiveerd op de volgorde zoals ze binnen de commissie behandeld zijn. Ook hier is de volgorde chronologisch.
De derde manier van archiveren is het aanleggen van series afschriften van notulen. Deze series waren geordend op jaar en daarbinnen op datum waarop de vergadering had plaatsgevonden, ongeacht welke commissie of welk onderwerp van behandeling het betrof. Een aantal van deze omslagen bevatte komplete series notulen van één commissie. Deze omslagen zijn volgens hun oorspronkelijke ordening bewaard en verwerkt in de inventaris. De overige afschriften van notulen zijn vernietigd omdat ze ook aanwezig waren tussen de stukken die commissie- of onderwerpsgewijs waren geordend.
Over de gehele periode 1920-1956 is de registratie van in- en uitgaande stukken geschied in agendaboeken. Hierin zijn in staatvorm de gegevens opgetekend van de ingekomen en uitgegane stukken. Zo zijn per geval genoteerd het volgnummer, de datum, de geadresseerde of de afzender, de zakelijke inhoud van een stuk, een trefwoord, gegevens over de behandeling en over de afloop van de zaak, en tot slot verwijzingen naar eerdere of latere stukken. De trefwoorden verwijzen naar de jaarlijks bijgehouden namen- en zakenregisters, waarin naast de trefwoorden ook terugverwijzingen naar de agendaboeken staan opgetekend.
Het archief is niet geheel kompleet. Er is bij deze inventaris een index opgenomen waarin 132 commissies staan vermeld. Uit de stukken blijkt dat er meer commissies zijn geweest. Het werkelijke aantal commissies is niet bekend. Het is ook niet bekend waar de stukken over deze commissies dan gebleven zijn. Het is mogelijk dat een aantal stukken door het secretariaat van de Gezondheidsraad is vernietigd. Het is ook mogelijk dat er tijdens de opslag binnen het ministerie vernietiging heeft plaatsgevonden. Er zijn daarover echter geen gegevens bekend.
Na inventarisatie is het te bewaren gedeelte overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief te Den Haag.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Gebruikersaanwijzingen voor de onderzoeker
Er zijn voor het archief van de Gezondheidsraad over de periode 1920-1956 geen beperkende bepalingen ten aanzien van de openbaarheid gesteld.
Voor het raadplegen van het archief dient de onderzoeker met de volgende punten rekening te houden:
  • Bij het onderzoek verdient het aanbeveling eerst de uitgaven Verslagen en Mededelingen van de Gezondheidsraad te raadplegen alvorens men stukken uit het archief opvraagt;
  • Deze inventaris heeft een commissielijst en een index waarin door middel van trefwoorden kan worden gezocht op onderwerp;
  • De series inkomende en minuten van uitgaande stukken alsook alle in deze inventaris voorkomende notulen bevatten geen indices op onderwerp. Trefwoorden kunnen worden opgezocht in de zaak- en naamregisters (inv.nrs. 28 t/m 83) of in de voorgenoemde index op de inventaris.
Selectie en vernietiging
Bij het inventariseren van het archief van de Gezondheidsraad hebben werkzaamheden plaatsgevonden gericht op vernietiging van archivalia. Vernietiging van archiefbescheiden is volgens de Archiefwet 1962 mogelijk door middel van door de minister vastgestelde vernietigingslijsten. De enige lijst die hiervoor in aanmerking kwam was een in januari 1982 vastgestelde lijst van voor in aanmerking komende archiefbescheiden met betrekking tot de hoofdstukken algemeen en organisme en personeel (.07/.08) voor het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VOMIL) en de daaronder ressorterende organen. Voor de vernietiging van archivalia uit het archief van de Gezondheidsraad is een proces-verbaal opgemaakt die een opsomming bevat van stukken die gerelateerd zijn aan de bovengenoemde lijst. Dit proces-verbaal bevat naast een beschrijving van de stukken, steeds een reden waarom de stukken konden worden vernietigd. Op deze manier is ruim 18 meter uit het archief van de Gezondheidsraad vernietigd, waardoor de omvang van het te bewaren gedeelte kwam op 16 meter.
Verantwoording van de bewerking
Deze inventaris is als werkstuk vervaardigd in het kader van het vak archivistiek van de opleiding Middelbaar Archiefambtenaar van de Rijks Archiefschool.
Het archief zoals het werd aangetroffen had een totale omvang van 71 strekkende meter en bevatte 634 archiefdozen. Aan het begin van de inventarisatiewerkzaamheden zijn niet alleen stukken aangetroffen van de Gezondheidsraad maar ook van de Centrale Gezondheidsraad en stukken van de Centrale Commissie voor de Volksgezondheid. Daarnaast waren er gedeponeerde (delen van) "vreemde" archieven. De cesuren zijn bij de planning van de inventarisatie bepaald op 1920 en 1956. De reden van de cesuur van 1920 is het aantreden van de Gezondheidsraad als gevolg van de wijziging van de Gezondheidswet van 27 november 1919. De reden van de cesuur van 31 december 1956 is de vernieuwing van de Gezondheidswet in dat jaar. Op 1 december 1957 trad de Gezondheidswet 1956 grotendeels in werking.
De stukken die in het archief zijn aangetroffen besloegen de periode 1902 tot 1970. De stukken van de Centrale Gezondheidsraad en de stukken betreffende de periode nà 1956 zijn gescheiden van de stukken die in deze inventaris zijn beschreven. De stukken van de Centrale Commissie voor de Volksgezondheid horen niet thuis in het archief van de Gezondheidsraad, omdat de Centrale Commissie voor de Volksgezondheid zelf een actor is en daarom een zelfstandige archiefvormer. Hetzelfde geldt voor de gedeponeerde archieven. Ook deze archieven zijn van zelfstandige actoren en zullen in een eigen archiefinventaris worden beschreven en geordend. De gedeponeerde delen van "vreemde" archieven zullen naar hun oorspronkelijke archief worden teruggebracht.
Commissies, series en onderwerpen stonden niet bij elkaar en waren verspreid over het gehele bestand. Tijdens de inventarisatie is de ordening op commissie of, zoals men ook kan zeggen, op onderwerp, aangehouden. De stukken van het archief waren deels goed, deels minder goed geordend. Sommige mappen bevatten geordende stukken waarvan het leek alsof ze zo door de secretaris waren achtergelaten. Deze ordening, die steeds chronologisch was, heeft behalve het verwijderen van ter vernietiging bestemde stukken en van metalen hechtingsmiddelen, geen verandering ondergaan. In andere gevallen zijn de stukken door elkaar geraakt en is de chronologie hersteld. De reden waarom deze stukken door elkaar zijn geraakt is niet bekend.
Een aantal mappen bevatte lidmaatschapsarchieven. Deze stukken zijn op volledigheid vergeleken met de secretariaatsstukken of, zoals in sommige gevallen, met de stukken die door de voorzitter gevormd zijn. De meeste lidmaatschapsstukken zijn als dubbelen verwijderd.
Verder is er een aantal dozen aangetroffen met afschriften van notulen. In een aantal gevallen zijn deze notulen opgenomen onder de desbetreffende commissie, in andere gevallen zijn de afschriften als dubbelen ter vernietiging verwijderd. Steeds zijn echter de stukken van elke aanwezige commissie op volledigheid gecontroleerd.
Ordening van het archief
Archivistisch gezien betreft het ordeningsstelsel van het archief van de Gezondheidsraad een rubriekenstelsel omdat de stukken steeds onderwerpsgewijs bij elkaar waren gezet. Tijdens de vijftiger jaren is men geleidelijk aan stukken zaaksgewijs bij elkaar gaan voegen. Het ordeningsstelsel veranderde toen van rubriekenstelsel in dossierstelsel. Is de ordening primair onderwerpsgewijs of zaaksgewijs, secundair is de ordening steeds chonologisch.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Gezondheidsraad [periode 1920-1956], nummer toegang 2.15.33, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Gezondheidsraad 1920-1956, 2.15.33, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Literatuuroverzicht D. Cannegieter, Honderdvijftig jaar Gezondheidswet , Assen, 1954. A. Querido, Een eeuw Staatstoezicht op de Volksgezondheid , 's-Gravenhage, 1965. R.B.M. Rigter, Met Raad en Daad. De (Centrale) Gezondheidsraad 1902-1985 , Rotterdam, 1992. Centrale Archiefselectiedienst (CAS), literatuurrapport , Winschoten, 1989.

Bijlagen

Archiefbestanddelen