Terug naar zoekresultaten

2.15.29 Inventaris van het archief van de Hoge Raad van Arbeid, 1919-1950

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.15.29
Inventaris van het archief van de Hoge Raad van Arbeid, 1919-1950

Auteur

A.P. van Vliet

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1989 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Hoge Raad van Arbeid
Hoge Raad van Arbeid

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1920-1947

Archiefbloknummer

S28530

Omvang

; 105 inventarisnummer(s) 1,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Hoge Raad van Arbeid, , 1920 - 1950

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Hoge Raad voor Arbeid bevat onder ander stukken betreffende de organisatie zoals de samenstelling van de Raad en reglementen, stukken betreffende de voorbereidende werkzaamheden van de verschillende commissies betreffende het eventuele uit te brengen advies en de adviezen en rapportages van de Hoge Raad van de Arbeid met betrekking tot verschillende onderwerpen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. Instelling
Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de overheid en het bedrijfsleven gedwongen samen te werken ten einde de oorlogseconomie draaiende te houden. Mede hierdoor kwam er tussen hen een discussie op gang over het na de oorlog te volgen economische beleid en over de rol van de overheid en het bedrijfsleven daar in. Zonder onderscheid beschouwde men de sterke inmenging van de overheid als uitsluitend gerechtvaardigd door de buitengewone omstandigheden. Na afloop van de oorlog diende de overheid zich weer terug te trekken, zodra de normale gang van zaken dit toeliet. Aansluitend bij deze opvatting werd de hele oorlogseconomie in de kortste tijd geliquideerd. Geen enkele instelling die in de oorlogsjaren als onderdeel van het crisisapparaat functioneerde bleef bestaan. Anderhalf jaar na de wapenstilstand in Compiégne had de regering vrijwel op elk gebied het veld geruimd. De mogelijkheid om een verregaande economische politiek te voeren was van de baan. Desondanks bleef de overheid in een aantal sectoren de gang van zaken beïnvloeden, met name door het vaststellen van sociale maatregelen met economische consequenties.
Voor het in september 1918 opgerichte ministerie van Arbeid was een belangrijke rol weggelegd op sociaal gebied. De als sociaal vooruitstrevend bekend staande katholiek P.J.M. Aalberse werd minister van dit ministerie. Bij de aanvaarding van zijn portefeuille stelde hij minister-president Ruijs de Beerenbrouck enkele eisen die hij als minister van Arbeid zou willen verwezenlijken. Boven aan zijn verlanglijstje stond de "Instelling van een Hoogen Raad van Arbeid, in den trant van de Conseil Supérieur du Travail in Belgie" en Frankrijk" en de realisatie van een aantal sociale wetten, waarvoor hij sinds jaren had geijverd ( J.B. Gribling, P.J.M. Aalberse, pag.522 en BWN pag. 2. ) . Aan die eis werd tegemoet gekomen: bij de behandeling van de staatsbegroting voor 1919 werd door minister-president Ruijs de Beerenbrouck op 10 december 1918 aangekondigd dat het in het voornemen van de regering lag een Hoge Raad van Arbeid(HRvA) te vormen ( Handelingen van de beide kamers der Staten-Generaal, 1918/19, 661. ) . Door de Eerste Wereldoorlog was het politieke klimaat rijp om sociale hervormingen tot stand te brengen. Bovendien versterkte het optreden van Troelstra in november 1919 deze gevoelens. Hervormingen goed, als dit maar niet met revolutie gepaard gaat. Tijdens de behandeling in de 2e kamer van de staatsbegroting voor 1919 lichtte Aalberse, toen zijn ministerie aan de orde was, de idee van een HRvA nog eens toe. Als taak van zijn Departement zag hij "eenerzijds een direct actueele, anderzijds een voorbereidend toekomstige. Direct actueel is de uitbouw van de arbeidswetgeving en de arbeidersverzekering; voorbereidend toekomstig is het nauwlettend gadeslaan van den maatschappelijken groei en het voorzichtig nemen van die maatregelen, welke den groei kunnen bevorderen. Voor beide is noodig aansluiting aan wat er leeft in de maatschappij. Zoo ontstond bij mij de gedachte aan de instelling van den Hoogen Raad van Arbeid, die het instituut moet zijn dat het Departement met de maatschappij verbindt en er gestaag voeling mede houdt" ( Handelingen van de beide kamers der Staten-Generaal, 1919/20, 1599. ) . Alvorens de HRvA bij KB werd ingesteld vroeg Aalberse het advies van de Raad van State. De raad had geen bezwaren tegen de strekking van de ontworpen algemene maatregel, maar maakte wel enkele kanttekeningen. De naam "Hoogen Raad van Arbeid" was bezwaarlijk omdat er al een Hoge Raad van Adel bestond waardoor begripsverwarring zou kunnen ontstaan. Voorgesteld werd om het college de naam "Opperste Raad van Arbeid" mee te geven. Verder vond de raad het niet overeenkomstig de Nederlandse staatsinrichting dat een minister het voorzitterschap op zich nam. De eerste opmerking werd in het definitieve KB niet verwerkt, de tweede kanttekening werd pas in 1927, toen er een reorganisatie van de HRvA plaatsvond, gehonoreerd ( ARA-II, Kabinet der Koningin, inv.nr. 6495 dd 06 05 1919. ) . Bij KB van 4 oktober 1919 werd de instelling van een HRvA vastgesteld. Artikel 1 lid 2 en 3 omschreef de taak van deze Raad: "De Raad dient den hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur op hunne aanvrage van advies over bij hunne Departementen ontworpen regelingen omtrent onderwerpen, welke de belangen van den arbeid raken en over andere aangelegenheden op het gebied van den arbeid, welke bij hunne Departementen worden behandeld. In opdracht van Onzen Minister van Arbeid ontwerpt de Raad regelingen, als in het vorige lid bedoeld" ( Staatsblad, KB van 4 oktober 1919, nr. 591. ) . Volgens dit instellingsbesluit kon de minister van Arbeid de Raad opdragen zelf regelingen te ontwerpen. Deze bepaling is echter nooit toegepast en verviel toen de HRvA bij wet werd geregeld.
2. Samenstelling
Op 29 november 1919 werden door de Koningin de ambtenaren die ambtshalve deel zouden uitmaken van de Raad, de overige leden, de plaatsvervangend voorzitter en secretaris benoemd ( Staatscourant, 5 en 6 december 1919, nr. 257. ) . Bijna drie maanden later, op 14 februari 1920, werd de HRvA door de minister van Arbeid geïnstalleerd. In totaal telde de Raad 45 leden gekozen en benoemd uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersverenigingen en personen die studie hadden gemaakt van sociaal-economische vraagstukken of van sociale wetgeving, waartoe ook enkele ambtenaren moeten worden gerekend die ambtshalve lid waren. Het instellingsbesluit regelde de onderlinge getalsverhouding. Tussen 3/10 tot 1/3 van het aantal leden werd benoemd door de Kroon na overleg met de voornaamste vakcentrales en 3/10 en 1/3 van het aantal leden werd eveneens door de Kroon benoemd na overleg met de voornaamste werkgeversorganisaties.
De vertegenwoordigers van de werknemers werden uit de voornaamste vakcentrales gekozen en wel op basis van hun ledenaantallen. Tabel 1 laat zien welke vakbonden in 1920 in de HRvA waren vertegenwoordigd.
Tabel 1. Vakbonden die in 1920 in de HRvA waren vertegenwoordigd.
Naam aantal vertegenwoordigers
Nederlands Verbond van Vakverenigingen 5
Bureau voor de RK Vakorganisatie 3
Christelijk Nationaal Vakverbond 2
Nationaal Arbeids-Secretariaat 2
Algemeen Nederlands Vakverbond 1
De vertegenwoordigers van de werkgevers waren afkomstig uit de industrie-, middenstands-, scheepvaart-, mijnbouw- en land- en tuinbouwsector. Zij werden door hun centrale organisaties, van neutrale, katholieke en protestants-christelijke origine, voorgedragen. Tabel 2 geeft een overzicht van de werkgeversorganisaties die daadwerkelijk plaatsnamen in de HRvA. Opvallend is de benoeming van twee "werkgevers"leden die de Maatschappij van Nijverheid vertegenwoordigden. Zij zijn conform artikel 2 lid 4 van het instellingsbesluit van de Raad m.i. moeilijk als vertegenwoordigers van werkgevers te beschouwen.
Tabel 2.Werkgeversorganisaties die in 1920 in de HRvA waren vertegenwoordigd.
Naam Aantal vertegenwoordigers
Vereniging van de Chr. Handeldrijvenden en Industriëlen in Nederland 1
Middenstandsbond 1
Nederlandse Boerenbond 1
Nederlandse RK Middenstandsbond 1
Vereniging tot behartiging van de belangen der Limburgse Mijnindustrie 1
Chr. Boeren- en Tuindersbond 1
Maatschappij van Nijverheid 1
Scheepvaartvereniging Noord en Scheepvaartvereniging Zuid 1
Chr. Werkgeversvereniging 1
Vereniging van Nederlandse Werkgevers 1
Algemene RK Werkgeversvereniging 1
Nederlandse Tuinbouwraad 1
Koninklijk Nederlands Landbouwcomité 1
Ten hoogste 1/6 van het aantal raadsleden mocht uit door bij K.B. aan te wijzen ambtenaren bestaan. De secretaris-generaal van het ministerie van Arbeid, de directeur-generaal van de Arbeid, van het ministerie van Arbeid de chefs van de afdelingen Arbeid en Arbeidsverzekering, de directeur van de Dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling en de directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek waren vanwege hun ambtelijke status verplicht in de Raad zitting te nemen.
In totaal werd ten hoogste 1/6 deel van het aantal raadsleden op grond van hun deskundigheid benoemd. Samen met de ambtshalve gekozen raadsleden dienden de wetenschappelijke leden in de visie van Aalberse de steeds aanwezige tegenstelling tussen de werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers ten behoeve van het algemeen belang te overbruggen ( ARA-II, HRvA, inv.nr. 86, A.W. Quint, Twintig jaar HRvA, 8 en 9. ) .
De minister van Arbeid was voorzitter van de Raad, terwijl de plaatsvervangende voorzitter zou worden gekozen uit de wetenschappelijke leden. Het instellingsbesluit bepaalde dat de voorzitter de Raad, zo dikwijls als hij noodzakelijk achtte, kon bijeen roepen. Met opgaaf van reden kon 1/3 deel van de raadsleden eveneens om een bijeenkomst van de Raad verzoeken.
Ter voorbereiding van de werkzaamheden of ter afdoening van aan de Raad toegewezen zaken konden twee soorten commissies worden ingesteld. De voorzitter kon commissies benoemen die pre-adviezen aan de Raad uitbrachten, terwijl de Raad zelf commissies kon instellen die een deel van zijn bevoegdheid mochten overnemen. In beide soorten commissies was het toegestaan dat externe deskundigen met raadgevende stem plaatsnamen. De Raad heeft in 1920 van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt. De voorzitter stelde 12 vaste en enkele ad hoc commissies in. Tabel 3 geeft een overzicht van deze 12 vaste commissies en hun werkterrein ( ARA-II, HRvA, inv.nr. 1 Jaarverslag 1920, 8 - 13. ) .
Tabel 3. Vaste commissies uit de HRvA.
Commissie Taakgebied
I Metaalnijverheid en scheepsbouw
II Textiel-, leder-, glas-, steen- aardewerknijverheid en drukkerijen.
III Voedings- en genotmiddelennijverheid.
IV Suiker-, aardappelmeel-, gist- en spititus-, papiernijverheid, chemische industrie, gas- en electriciteitnijverheid en mijnen.
V Diamant-, kleding-, reinigingnijverheid, bouwbedrijven, houtbewerking en kunstnijverheid.
VI Landbouw en veenderijen.
VII Apotheken en ziekeninrichtingen.
VIII Kunst- en amusentsbedrijf, winkels, barbiers en koffiehuizen.
IX Overige bedrijven.
X Bedrijfshygiëne, bedrijfsongevallen en verwante vraagstukken.
XI Arbeidersverzekering.
XII Bedrijfsorganisatie, collectieve contracten en verwante vraagstukken.
De oorspronkelijke idee van Aalberse voor elke bedrijfsgroep een afzonderlijke vaste commissie in te stellen bleek niet haalbaar. De uitwerking van dit voornemen zou tot een totaal van ongeveer 25 a` 30 commissies leiden, waarvoor het aantal beschikbare raadsleden onvoldoende zou zijn ( Handelingen II, 1918-19, 1559. ) , zodat slechts de bovengenoemde 12 commissies werden gevormd. De leden van de Raad werden op grond van hun deskundigheid over de commissies I t/m IX verdeeld, waarbij in het oog werd gehouden dat elke discipline vertegenwoordigd was. De commissies X, XI en XII dienden betrokken te worden bij de voorbereiding van nieuwe wetgevende maatregelen op sociaal gebied ( ARA-II, HRvA, inv.nr. 1 Jaarverslag 1920, 10 en 11. ) . De werkwijze en samenstelling van de Raad werd in 1920 al bekritiseerd door de Vereniging van Nederlandse Werkgevers. Zij vond dat verschillende bedrijfstakken zich onvoldoende konden uitspreken over de door de commissies ingediende pre-adviezen en dat plaatsvervangende leden aan de beraadslagingen moesten kunnen deelnemen ( J.C. Mollerus, Officieele vertegenwoordiging van Landbouw, Nijverheid en Handel, 300. ) . Bij KB van 25 januari 1921 werd aan dit laatste bezwaar tegemoet gekomen ( ARA-II, Kabinet der Koningin, inv.nr. ) . Bij de grondwetsherziening van 1923 werd door het amendement-Troelstra bepaald dat colleges die de regering van advies dienden en bijstand verleenden bij wet moesten worden ingesteld. De Staten-Generaal waren namelijk bang dat dit soort colleges buiten medewerking van hen tot stand zouden komen en teveel buiten het parlement om het regeringsbeleid zouden beïnvloeden ( ARA-II, HRvA, inv.nr. 87, A.C. Josehus Jitta, "De Hoge Raad van Arbeid", 194. ) . Ook de HRvA zou bij wet moeten worden ingesteld. Dit voorschrift en de aandrang tot reorganisatie waren voor de minister van Arbeid aanleiding om in 1925 een bijzondere commissie in te stellen die voorstellen tot wijziging van de taak en de samenstelling van de HRvA moest onderzoeken. Haar bevinding was dat het wenselijk zou zijn als de HRvA een zelfstandiger karakter zou krijgen ( ARA-II, HRvA, inv.nr. 59, Advies over de reorganisatie van de HRvA, 1. ) . Op 29 december 1926 werd een wetsontwerp ingediend "tot wettelijke regeling van den Hoogen Raad van Arbeid". Het ontwerp sloot grotendeels aan bij het door de Raad ingediende advies. De gereorganiseerde Raad werden drie taken toegedacht:
  1. De hoofden van de Departementen van Algemeen Bestuur adviseren in zaken met betrekking tot de arbeid;
  2. op eigen initiatief bovengenoemde hoofden over arbeidskwesties adviseren;
  3. alle bij wet opgedragen werkzaamheden uitvoeren.
De voorzitter zou voortaan door de Raad worden gekozen. Vaste commissies werden ook niet meer ingesteld. Men volstond met ad hoc commissies, die pre-adviezen opstelden welke in plenaire raadsvergaderingen werden besproken. In 1927 werd dit wetsontwerp door de Tweede en Eerste Kamer behandeld en vrijwel ongewijzigd afgekondigd als wet op 24 december 1927 ( Staatsblad 24 12 1927, nr. 407. ) .
Namen van de voorzitters en secretarissen van de Hoge Raad van Arbeid, 1920 - 1949
Gebaseerd op de Staatsalmanakken 1920 - 1949.
In de periode 1947 - 1949 was het voorzitterschap vacant.
Periode Naam Functie
1920 - 1925 P.J.M. Aalberse Voorzitter
1932 - 1946
1926 D.A.P.N. Koolen Voorzitter
1929 - 1931 W.H. Nolens Voorzitter
1927 J.R. Slotemaker de Bruine Voorzitter
1920 - 1932 A.C. Josephus Jitta Secretaris
1933 - 1949 A.W. Quint Secretaris
Naamlijst van de leden van de Hoge Raad van Arbeid, 1920 - 1940
Naam Functie Jaar
Aalberse, P.J.M. Wetenschappelijk lid 1926-1940
Aengenent, J.D.J. Wetenschappelijk lid 1920-1932
Amelink, H. CNV 1920-1932
Attema, L. VCHI Middenstandsbond in Ned. 1920-1940
Bach, F.J.H. Ned. RK. Middenstandsbond 1934-1940
Berghuis, H.B. Alg. Ned. Vakverbond 1927-1940
Blankert, J.C. Ned. Middenstandsbond 1922-1940
Blom, D. van Wetenschappelijk lid 1920-1921
Boer, D. de Dzn. Kon. Ned. Landbouwcomité 1930-1933
Bom, F.L. van der Chr. Werkgevers Vereniging 1932-1938
Bordewijk, H.W.C. Wetenschappelijk lid 1928-1940
Borst, A. Pzn. Chr. Werkgeversvereniging 1938-1940
Bouwman, E. Ned. Arbeids Secretariaat 1933-1936
Brautigam, J. NVV 1920-1931
Brouwer, W. jr. NVV 1934-1940
Bruens, H.J. NVV 1920-1924
Bruyn, A.C. de RK Vakorganisatie 1920-1940
Buning, E.J. Wetenschappelijk lid -1924
Cohen, M.M. Alg. Ned. Vakverbond 1926-1928
Cort van der Linden, P.W.J.H. VNW 1926-1934
Croesen, V.R.Y. Kon. Ned. Landbouwcomité 1921-1930
Danz, P. NVV 1924-1937
Das, J. Middenstandsbond 1920-1922
Deckers, L.N. Nederlandsche Boerenbond 1920-1929
Dekker, J. Alg. Ned. Vakverbond 1923-1925
Diepenhorst, P.A. Wetenschappelijk lid 1920-1932
Dijksterhuis, F.H. Chr. Boeren- en Tuindersbond 1936-1940
Embden, D. van Wetenschappelijk lid 1920-1940
Femers, C. Wetenschappelijk lid 1938-1940
Fransen, W. Ned. RK Middenstandsbond 1920-1925
Gelderman, H.P. C.Mzn. VNW 1929-1940
Gerbrandy, P.S. Wetenschappelijk lid 1932-1939
Groot, L. de Kon. Ned. Middenstandsbond 1935-1936
Guépin, C.H. Ned. Mij. voor H.en N. 1928-1934
Guljé, F.H.E. Alg. RK Werkgeversvereniging 1934-1940
Haex, A. Veren. Limb. Mijnindustrie 1920-1940
Hammes, Th. Wetenschappelijk lid 1927-1931
Hellenberg Hubar, J.A.G.M. v. Ned. RK Middenstandsb.op CB 1925-1934
Heinen, M. Wetenschappelijk lid 1936-1940
Heuvel, Chr. van den CBT in Nederland 1920-1936
Hinte, N. van NVV 1928-1930
Hofman, J. CNV 1938-1940
Honig, K.C. Maatschappij van Nijverheid 1920
Hoogenboom, J.C. Alg. Ned. Vakverbond 1926
Ingen Schenau, F.C. van Alg. Ned. Vakverbond 1924-1925
Ingenol, A. jr. Kon. Ned. Middenstandsbond 1928-1936
Jeronimus, J.J. Nederlandsche Vakcentrale 1932-1940
Jonge, K. de NVV 1937-1940
Josephus Jitta, A.C. Wetenschappelijk lid 1934-1940
Kalff, J.A. VNW 1929-1931
Kampschoër, G.W. Kath.Ned.Boeren-en Tuindersb. 1938-1940
Kanter, A. de VNW 1931-1939
Katz, Frida C. Wetenschappelijk lid 1920-1940
Kersbergen, L.C. Wetenschappelijk lid 1924-1926
1934-1938
Klein, G. NVV 1937-1940
Klopper, J. Ned. Mij. voor H.en N. 1934-1939
Kruithof, K. CNV 1920-1936
Kupers, E. NVV 1928-1940
Lansink, B. Nat. Arbeids-Secretariaat 1920-1923
Lansink, B. Ned. Syndicalistisch Vakverb. 1924-1928
Lende, C. van der NVV 1936-1940
Levenbach, M.G. Wetenschappelijk lid 1939-1940
Lieftinck Wetenschappelijk lid 1936-1940
Loerakker, A.J. RK Werkliedenverbond in Ned. 1928-1940
Maas, Simon A. Verbond van Ned. Fabr. Ver.en 1923-1925
Maters, H. Nat. Arbeids-Secretariaat 1920-1928
Mey, H. van der Wetenschappelijk lid 1920-1922
Meijs, A. van der RK Werkliedenverbond in Ned. 1928-1940
Molenaar, A.N. VNW 1934-1940
Moltmaker, P. NVV 1931-1940
Muysken, J. VNW 1929-1927
Nauta, J. CNV 1932-1938
Nijgh, P. Scheepvaartver. Noord en Zuid 1920-1922
Noordhoff, F.S. NVV 1930-1940
Nolens, W.H. Wetenschappelijk lid 1920-1932
Oortwijn Botjes, J.G. Kon. Ned. Landbouwcomité 1933-1940
Oppen, H.v. Alg. RK Werkgeversvereniging 1923-1924
Philips, A. VNW 1928-1929
Planten, A.Th. Wetenschappelijk lid 1931-1934
Plate, A. Scheepvaartver. Noord en Zuid 1922-1940
Polak, A. Wetenschappelijk lid 1921-1936
Posthuma, F.E. Mij. voor Nijverheid 1920-1927
Redelé Ned. Mij. van H. en N. 1925-1926
Ridder v.Rappard, A.G.A. Kon. Ned. Landbouwcomité 1920-1922
Romme, C.P.M. Wetenschappelijk lid 1936-1937
1939-1940
Ruppert, J.S. jr. CNV 1929-1936
Schipper, J. CNV 1936-1940
Schutte, J.A. RK Vakorganisatie 1920-1940
Serrarens, P.J.S. RK Vakorganisatie 1920-1928
Slotemaker, B.C. VNW 1939-1940
Slotemaker de Bruine, J.R. Wetenschappelijk lid 1920-1926, 1929-1933
Smeenk, C. Wetenschappelijk lid 1939-1940
Smit, G.J.A.jr. NVV 1928-1936
Sneevliet, H.J.F.M. Nat. Arbeids.-Sec. in Ned. 1928-1933
Snel, H.C. Alg. Ned. Vakverbond 1920-1923
Spier, J.F.H. Chr. werkgeversvereniging 1920-1932
Stapelkamp, A. CNV 1935-1940
Steenberghe Alg. RK Werkgeversvereniging 1929-1934
Stenhuis, R. NVV 1920-1927
Stork, C.F. VNW 1923-1926
Stork, D.W. VNW 1920-1921
Straeter, B.T.C. Alg. RK Werkgeversvereniging 1920
Stulemeyer, Ch. Alg. RK Werkgeversvereniging 1924-1940
Tepe, A.F.L.H. Wetenschappelijk lid 1934-1936
Tempel, J. van den Wetenschappelijk lid 1928-1939
Treub, M.W.F. Wetenschappelijk lid 1920-1921
Valstar, F.V. Nederlandsche Tuinbouwraad 1920-1940
Valstar, S.M.D. Scheepvaartver. Noord en Zuid 1939-1940
Veenstra, L. Verb. v. Vakorganisaties v. hoofdarbeiders in Ned. 1926-1932
Veraart, J.A. Wetenschappelijk lid 1920-1940
Verheggen, J.Th. Kon.Ned. Landbouwcomité 1920
RK Boeren- en Tuindersbond 1931-1938
Verrijn Stuart, G.M. Wetenschappelijk lid 1939-1940
Verkade, J.A.E. VNW 1921-1923
Vliegen, W.H. Wetenschappelijk lid 1939-1940
Vooys, I.P. de Wetenschappelijk lid 1920-1930
Vries, F. de Wetenschappelijk lid 1934-1940
Waerden, Th. van der Wetenschappelijk lid 1936-1940
Wal, F. van der NVV 1920-1940
Walle, F. van de VVN 1920-1936
Waller, F.G. VNW 1926-1929
Weyers, H.F.J. Alg. RK Werkgeversvereniging 1920-1923
Wibaut, F.M. Wetenschappelijk lid 1920-1936
Wilde, H. de Wetenschappelijk lid 1920-1927
3. Waardering
De Tweede Kamer reageerde in 1919 in het algemeen met instemming op de instelling van HRvA. Met name de katholieke en anti-revolutionaire kamerleden waren enthousiast, evenals de confessionele vakbeweging. Afwijzender reageerden vertegenwoordigers van de SDAP en het NVV. Ondanks deze kritische geluiden beoordeelden de meeste tijdgenoten en betrokkenen het werk van de Raad in positieve zin. Minister Aalberse zag in 1923 de Raad nog als een buitengewoon nuttige en goedwerkende instelling ( Handelingen van de Tweede Kamer, 1923/1924, 1728 en ARA-II, HRvA, inv.nr. 87, A.C. Josephus Jitta, "De Hoge Raad van Arbeid", 197. ) . Bij de behandeling van het wetsontwerp tot regeling van de HRvA in 1926 sloot de meerderheid van de Tweede Kamer zich aan bij hen die vanaf het begin sceptisch tegenover de instelling van de HRvA hadden gestaan. Een gevoel van teleurstelling heerste over het functioneren van de HRvA. De uitgebrachte adviezen over bedrijfs- organisatie, algemeen verbindend verklaring van cao's en over sociale verzekering waren door de regering niet opgevolgd ( T. van Peijpe, De ontwikkeling van het loonvormingsrecht, 159 en Handelingen II, 1923/1924, 1728. ) . Ondanks deze "slechte" start bracht de Raad in de periode 1920 - 1939 meer dan honderd adviezen uit. Het overgrote deel daarvan betrof de Arbeidswet 1919, het voorontwerp Landbouwarbeidswet, de invoering van een nieuwe Ziektewet in plaats van de Ziektewet-Talma en bovendien een groot aantal adviezen over de algemeen verbindend verklaring van collectieve arbeidsovereenkomsten ( ARA-II, HRvA, inv.nr. 86, A.W. Quint, Twintig jaar HRvA, 20-56. Zie ook Bijlage IV. ) .
4. Opheffing
Gedurende de Duitse bezetting en na de bevrijding heeft de HRvA niet meer gefunctioneerd. In het eerste oorlogsjaar ontsloeg Rijkscommissaris Seyss Inquart enkele raadsleden die het NVV vertegenwoordigden. Anderen namen zelf ontslag, zodat het niet langer mogelijk was om raads- en commissievergaderingen te beleggen ( KDC, Aalberse, inv.nr. 547. ) . Nieuwe leden werden ook na afloop van de oorlog niet meer benoemd. Eind 1945 werd door de minister van Handel en Nijverheid, H. Vos, een ontwerpwet met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie opgesteld. Het ontwerp voorzag in de instelling van een Sociaal Economische Raad, die ook op het terrein van de arbeid de minister van Sociale Zaken zou gaan adviseren, evenals de Stichting van de Arbeid. De HRvA werd daardoor overbodig en in artikel 148 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie werd dan ook bepaald dat de "Wet op de Hoge Raad van Arbeid 1927" met ingang van 1 juni 1950 verviel ( Staatsblad 27 01 1950, K 22. ) .
5. Belang
De HRvA heeft zijn doel, het onderling overleg bevorderen van de vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en van beide groepen met de overheid, zeker bereikt ten aanzien van algemene maatregelen op sociaal en economisch gebied, zoals het verlenen van overwerkvergunningen, de organisatie van sociale verzekering en de bedrijfsorganisatie in het algemeen. Dit geregelde overleg en de veelvuldige contacten bij het adviseren over regeringszaken bevorderde het scheppen van een sfeer van onderlinge waardering en vertrouwen, waardoor naast de door de Duitsers opgelegde bedrijfsorganisatie in 1943 in kringen van de illegaliteit iniatieven konden worden ontplooid voor een blijvend samenwerkingsverband tussen werkgevers- en werknemersorganisaties dat zou leiden tot de in 1945 opgerichte Stichting van de Arbeid. De ervaringen opgedaan in de HRvA leerden de overheid het belang in te zien van adviezen die naast deskundigheid ook een element van gekanaliseerde vertegenwoordiging van het bedrijfsleven bevatten ( G.H. Scholten, De SER en de ministeriële verantwoordelijkheid, 56, ARA-II, HRvA, inv.nr. 86, A.C. Josephus Jitta, "De Hoge Raad van Arbeid", 197 en A.P. van Vliet, Inventaris van het archief van de Raad voor het Bedrijfsleven, 2 -4. ) . De activiteiten van de HRvA werden door minister-president Drees in 1950 terecht beschouwd als een eerste stap van een ontwikkeling die in de Sociaal-Economische Raad haar bekroning vond ( ."Rede van de minister-president, Dr W.Drees bij de installatie van de SER", in: Verslag van de werkzaamheden van de SER in de periode 1 april 1950 - 31 december 1950, 6 en 7. ) .
Ministeries waaronder de Hoge Raad van Arbeid ressorteerde, 1920 - 1949
(Gebaseerd op de Staatsalmanakken 1920 - 1949.)
Datum Gebeurtenis
Periode
Naam Ministerie
1920 - 1922 Ministerie van Arbeid
1923 - 1932 Ministerie van Arbeid, Handel en Nijverheid
1932 - 1933 Ministerie van Economische Zaken en Arbeid
1933 - 1949 Ministerie van Sociale Zaken
Overzicht van de gedrukte adviezen van de Hoge Raad van Arbeid, 1923 - 1940
    • Pre-advies van commissie XII over vraagpunten betreffende bedrijfsorganisatie.
    • Advies van de HRvA over een voorontwerp van een Landbouwarbeidswet.
    • Advies van de HRvA over vraagpunten betreffende bedrijfsorganisatie etc.
    • Pre-advies van commissie XI over vraagpunten betreffende de herziening van de sociale verzekeringen.
    • Advies van de HRvA over vraagpunten betreffende de herziening van de sociale verzekering.
    • Advies van de HRvA betreffende de reorganisatie van de raad.
    • Advies van de HRvA betreffende de Arbeidswet en Onderwijswetten.
    • Advies van de HRvA over een voorontwerp van wet regelende de verbindendverklaring van cao's.
    • Advies van de HRvA over een vereenvoudiging in de organisatie van de openbare organen, belast met de uitvoering van de sociale verzekering.
    • Advies van de HRvA over een voorontwerp van een Bedrijfsradenwet.
    • Rapport van de HRvA inzake wettelijke verkorting van de arbeidsduur ter beperking van de crisiswerkloosheid.
    • Rapport van de HRvA inzake het vraagstuk van de vervanging van volwassen arbeiders door jeugdige personen.
    • Rapport van de HRvA inzake de toepassing van artikel 12 van de Arbeidswet en daarmee samenhangende punten.
    • Advies van de HRvA inzake een voorontwerp-Personeelfondsenwet.
    • Advies van de HRvA betreffende wijziging van de Ongevallenwet-1921.
    • Nadere wijziging van de bepalingen van de Arbeidswet-1919 betreffende de arbeid in broodbakkerijen.
    • Advies van de HRvA betreffende wettelijke regeling inzake kinderbijslagverzekering.
    • Rapport van de HRvA inzake een onderzoek naar de "blijvende werkloosheid" en haar bestrijding.
    • Advies van de HRvA betreffende wettelijke regelen inzake de verzekering tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief van de Raad was tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ondergebracht in een dependance van het Ministerie van Arbeid, Nijverheid en Handel op Bezuidenhoutse weg 87. Na het bombardement in 1945 van het Bezuidenhout werd het archief overgebracht naar het gebouw "OLVEH" aan de Kortenaerkade. Tenslotte belandde het archief bij de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken aan de Mauritskade.
Op 26 maart 1947 verzocht de secretaris van de Raad, A.W. Quint, het College van Rijksbemiddelaars, eveneens verblijvend in het gebouw van de Rijksdient Uitvoering van Werken, om informatie over de verblijfplaats van "een aantal ingebonden deelen, waarin voor ieder jaar de voorontwerpen, notulen en adviezen zijn verzameld". Het gerucht deed namelijk de ronde dat een van de ambtenaren van het College van Rijksbemiddelaars, zonder de secretaris van de Raad daar in te kennen, verschillende archiefstukken had vernietigd. Het College ontkende dat de archiefbescheiden van de Raad op hun bureau waren terecht gekomen. Wel kon de directeur-secretaris van het College, R.J. Erdbrink, meedelen dat op aanwijzing van het College van Rijksbemiddelaars de assistent-chef de bureau van het College een onderzoek had ingesteld naar de verhuiskosten van archiefbescheiden van het "OLVEH"-gebouw naar het gebouw van de Rijksdienst Uitvoering van Werken. Uit dit onderzoek was gebleken dat de archiefbescheiden van de Raad, hoofdzakelijk bestaande uit ingebonden delen, in een urinoir opgeslagen hadden gelegen en door water en dergelijke praktisch niet meer te lezen waren. Op last van het College waren deze stukken toen vernietigd. Reeds eerder waren soortgelijke stukken, die in de gangen van het gebouw van de bovengenoemde Rijksdienst lagen, vernietigd ( ARA-II, Arbeid-II (2.15.17), inv.nr. 7 en SoZa, Archief van het College van Rijksbemiddelaars (1945-1970), doss. 3 nr. 1. ) .
Nasporingen bij het ministerie van Sociale Zaken en bij de Rijksarchiefinspectie bevestigden dat het archief van de Raad als verloren moet worden beschouwd.
Gelukkig is van een aantal leden, die in de loop der tijd zitting hebben gehad in de Raad of in een van zijn commissies, archiefmateriaal bewaard gebleven. Het gaat om de nagelaten papieren van P.J.M. Aalberse, A.J. Dooijes, C.F. Katz, W.H. Nolens, M.I. Roodveldt, J.A. Veraart, F.M. Wibaut en J.J. Wintermans ( Al deze personen waren leden van de Raad (Zie Bijlage III). A.J. Dooijes en M.I. Roodveldt waren plaatsvervangend lid en komen in bijlage III niet voor. ) .
Ook in diverse ministeriële archieven komen bij de ingekomen stukken archiefbescheiden van de Raad voor. Met behulp van deze lidmaatschapsstukken en ingekomen stukken was het mogelijk het archief van de Hoge Raad van Arbeid grotendeels te reconstrueren.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Wenken voor gebruiker
Deze inventaris beschrijft het "gereconstrueerde archief" van de Hoge Raad van Arbeid. Het archief is slechts gedeeltelijk materieel bijeengebracht. Een groot aantal stukken bevindt zich in uiteenlopende archieven. Dat heeft consequenties voor het aanvragen van stukken.
Elk archiefstuk dat in deze inventaris is beschreven en in de marge van een Arabisch cijfer is voorzien, kan worden aangevraagd.
Voorbeeld:
2 Vergaderstukken van de plenaire vergaderingen van de Raad.
1920 - 19401 pak
Sommige beschrijvingen bevatten de aanvulling "Zie ook......." of beginnen in de marge met "--". Raadpleeg hiervoor het onderstaande overzicht waarin vermeld staat waar de afkortingen voor staan en waar het betreffende archief wordt bewaard.
Voorbeeld:
-- Notulen van de vergaderingen van de commissie inzake een herziening Landbouwarbeidswet.
1940 - 1941
Arbeid, inv.nr. 89.
Is één van de archieven op het Algemeen Rijksarchief aanwezig, dan kunnen de stukken, onder vermelding van het nummer van de toegang en het inventarisnummer, op de gebruikelijke manier worden aangevraagd. Raadpleeg daartoe de inventaris die op het betreffende archief van toepassing is.
Verantwoording van de bewerking
Bij deze reconstructie is ervan uitgegaan dat lidmaatschapsstukken in principe niet voor blijvende bewaring in aanmerking komen en vernietigd kunnen worden, tenzij het betrokken raads- of commissiearchief verloren is gegaan. In dit geval fungeren de lidmaatschapsstukken als vervangend bewaarniveau en zijn "gepromoveerd" tot archiefstukken van de HRvA. Het betreft hier uitsluitend stukken die door de HRvA ten behoeve van zijn leden zijn opgemaakt, meestal in gestencilde of gedrukte vorm.
Basis voor de reconstructie was de op de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief berustende en gedeeltelijk geïnventariseerde collectie van het wetenschappelijk lid J.A. Veraart. Uit deze collectie konden de raadsstukken op een eenvoudige manier worden gelicht omdat zij niet geordend of van een kenmerk waren voorzien.
Veraart's raadsstukken zijn opnieuw beschreven en maken, aangevuld met enkele stukken uit de collectie J.J. Wintermans ( J.A.A. Bervoets, Plaatsingslijst van archivalia, afkomstig van J.J. Wintermans(1877-1955), 1925 - 1939. Nummer archiefinventaris: 2.21.183. ) en doublures uit een aantal overheidsarchieven, voortaan deel uit van het opnieuw samengestelde archief van de Hoge Raad van Arbeid.
Naast deze materiële reconstructie zijn ook beschrijvingen in de inventaris opgenomen van lidmaatschapsstukken die elders berusten, maar daaruit niet gelicht kunnen worden, hetzij omdat de Tweede Afdeling die archieven niet beheert, hetzij doordat deze stukken in de betreffende archieven een duidelijke functie vervullen.
Met behulp van geleidebrieven, behorend bij de door de Raad aan de Eerste Kamer toegezonden stukken, en doordat vrijwel alle stukken met behulp van een stencilmachine werden vermenigvuldigd, konden de meeste raadsstukken worden achterhaald.
Stukken betreffende de totstandkoming van adviezen en bijna alle adviezen zelf zijn teruggevonden, met uitzondering van de stukken van de commissies I t/m V ( Zie tabel 3 pag. 8. ) . Fragmentarisch blijft met name de rubriek ingekomen en minuten van uitgaande brieven.
Het gereconstrueerde archief omvat 1 meter en is volledig openbaar.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het archief kent geen materiële beperking.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Hoge Raad van Arbeid, nummer toegang 2.15.29, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Hoge Raad van Arbeid, 2.15.29, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Overzicht van gebruikte afkortingen, bewaarplaats en naam van de toegang
Afkorting Bewaarplaats en Toegang
Arbeid
  • Ministerie van Sociale Zaken.
  • J.M. Vernie, Inventaris van het archief van de afdeling Arbeid (en Fabriekswezen) van het ministerie van Sociale Zaken en taakvoorgangers, 1893-1941, (Den Haag 1989).
  • Nummer archiefinventaris: 2.15.31.
Arbeid-II
  • Nationaal Archief.
  • A. Buijteweg, Inventaris van het archief van de afdeling Arbeid II, later afdeling Arbeidsverhoudingen, 1942 - 1949, (Den Haag 1974).
  • Nummer archiefinventaris: 2.15.17.
Arb.inspectie
  • Nationaal Archief.
  • O.W. Hoogerhuis, Inventaris van het archief van de centrale Dienst der Arbeidsinspectie (Directeur-Generaal van de Arbeid) (1894) 1908 - 1950, (Den Haag 1981).
  • Nummer archiefinventaris: 2.15.05.
Dir. H. en N.
  • Nationaal Archief.
  • Archief van de Directie van Handel en Nijverheid, 1905-1943.
  • Toegang 2.06.001
Katz
  • Nationaal Archief.
  • J.H. Kompagnie, Inventaris van nagelaten papieren van C. Frida Katz (1885-1963) en enige verwanten over de jaren 1823-1969, (Den Haag 1980).
  • Nummer archiefinventaris: 2.21.190.
Middenstandsraad
  • Nationaal Archief.
  • G.E.M. Hassell en A.P. van Vliet, Inventaris van het archief van de Middenstandsraad, 1919 - 1957, (Den Haag 1989).
  • Nummer archiefinventaris: 2.06.071.
Werkloosheidsverzekering
  • Nationaal Archief.
  • F.C. van Proosdij, Inventaris van het archief van de onderafdeling Werkloosheidsverzekering, 1914 - 1944, (Den Haag 1970).
  • Nummer archiefinventaris: 2.15.01.
Staatstoezicht
  • Rijksarchief Limburg.
  • Inventaris van het archief van het Staatstoezicht op de mijnen, 1881 - 1976 (zj en zp).
  • Nummer archiefinventaris: VII R 20.
Dooijes
  • Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
  • Er is geen toegang op de archiefbescheiden van A.J. Dooijes .
Roodveldt
  • Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
  • Er is geen toegang op de archiefbescheiden van M.I. Roodveldt.
Wibaut
  • Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
  • Lijst en inventaris van het archief van F.M. Wibaut, 1859 - 1936, (Amsterdam 1979).
Aalberse
  • Katholiek Documentatie Centrum.
  • Plaatsingslijst op het archief van P.J.M. Aalberse, 1871 - 1948.
Nolens
  • Katholiek Documentatie Centrum.
  • T.T.A.B.M. van der Aalst, "Inventaris van het archief van mgr. W.H.Nolens, 1860 - 1931" in: Archieven van het Katholiek Documentatiecentrum (Nijmegen 1973) 88 - 151.
KB Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage.

Bijlagen

Naamaantal vertegenwoordigersNaamAantal vertegenwoordigersCommissieTaakgebiedPeriodeNaamFunctieNaamFunctieJaarAfkortingBewaarplaats en Toegang