Terug naar zoekresultaten

2.11.42 Inventaris van het archief van de Cultuurtechnische Dienst en de Centrale Cultuurtechnische Commissie, (1872) 1924-1954 (1963)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.11.42
Inventaris van het archief van de Cultuurtechnische Dienst en de Centrale Cultuurtechnische Commissie, (1872) 1924-1954 (1963)

Auteur

Centrale Archief Selectiedienst

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1992 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening: Cultuurtechnische Dienst en de Centrale Cultuurtechnische Commissie
LVV / Cultuurtechnische Dienst, CCC

Periodisering

archiefvorming: 1924-1954
oudste stuk - jongste stuk: 1872-1963

Archiefbloknummer

L25609

Omvang

; 1914 inventarisnummer(s) 46,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften. Het archief bevat kaarten en tekeningen.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, Cultuurtechnische Dienst en de Centrale Cultuurtechnische Commissie

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Cultuurtechnische Dienst en de Centrale Cultuurtechnische commissie bevat stukken betreffende organisatie, personeel en taakuitvoering, stukken betreffende ruil- en herverkaveling, van subsidiëring van cultuurtechnische werken, stukken betreffende de voorbereiding van verbeteringsplannen, van voorlichting, van wegenbouw, van wetgeving en waterbeheersing. Tevens bevat het archief de stukken van de verschillend sub-, advies- en onderzoekscommissies.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Al aan het einde van de 19de eeuw werd het belang van ruilverkaveling ingezien; het bezit van landbouwgrond was dermate versnipperd dat dit een goede bedrijfsvoering in de weg stond. Het Koninklijk Landbouw Comité vestigde in verschillende rapporten aan de regering de aandacht op het belang van een herverdeling van het landbouwgrondbezit. Naast de versnippering van het grondbezit had de landbouw ook te maken met problemen die veroorzaakt werden door de slechte landbouwkundige waterhuishouding en de slechte toestand van de landbouwwegen. Reeds voor het totstandkomen van een Ruilverkavelingswet werden op vrijwillige basis enkele ruilverkavelingen uitgevoerd, zoals op Ameland (1913-1915), de Dalfser Hooislagen (1918-1919) en eveneens in 1918 de Westerlanden onder Gieten met een totale oppervlakte van ca. 540 ha. Deze ruilverkavelingen werden uitgevoerd door de Nederlandse Heide Maatschappij. Vooral na de Eerste Wereldoorlog werd het belang van ruilverkavelingen zeer duidelijk aangetoond in verband met de noodzaak van een zo hoog mogelijke landbouwproduktie in Nederland. Om de ruilverkavelingsgedachte ingang te doen vinden werd in 1920 door de Nederlandse Heide Maatschappij een hoofdafdeling Ruilverkaveling opgericht, die met subsidie van de overheid propaganda maakt voor ruilverkavelingen. De regering diende in 1923 een wetsontwerp inzake ruilverkaveling in bij de Staten-Generaal. Dit wetsontwerp werd reeds in 1924 aangenomen (Stbl. 481), en trad op 1 december van dat jaar in werking. Het doel van deze wet, zoals die in de toelichting was omschreven, luidde als volgt: "waar landelijke eigendommen zeer verspreid liggen, een voor het landbouwbedrijf ongunstige vorm hebben of gebrekkige uitwegen of waterafvoer bezitten, een betere economische indeling te verkrijgen, waardoor de produktiviteit van de bodem wordt verhoogd". Over het al of niet uitvoeren van een ruilverkaveling moest door stemming worden beslist. Voor uitvoering was een zogenaamde dubbele meerderheid vereist, d.w.z. een meerderheid van eigenaren én een meerderheid van hectares. In de Ruilverkavelingswet was de bepaling opgenomen, dat de algemene leiding in ruilverkavelingszaken was opgedragen aan een Centrale Commissie voor Ruilverkaveling. Het secretariaat van deze Commissie werd ondergebracht bij de Nederlandse Heide Maatschappij. De jaarlijkse aan deze Maatschappij door de overheid te verlenen subsidie om propaganda te voeren werd vanaf 1924 aan de Centrale Commissie uitgekeerd. Hoewel aanvankelijk succesvol, nam de animo voor ruilverkaveling in de jaren dertig af in verband met de landbouwcrisis. Op een voorstel van de directeur-generaal van de landbouw Roebroek werden in 1935 de Rijks-commissie voor de Ontwatering, de Commissie van Advies inzake de Ontginning van Woeste Gronden en de Centrale Commissie voor Ruilverkaveling samengevoegd in de Centrale Cultuurtechnische Adviescommissie (CCC), die werd ingesteld bij KB van 26 juli nr. 6. Deze commissie bestond uit zeven leden, één secretaris en één adjunct-secretaris. Het instellen van de CCC was in feite een bezuinigingsmaatregel; het totale aantal commissieleden nam door deze samenvoeging sterk af. Tegelijkertijd werd bij KB het Rijksbureau voor de Ontwatering ( Ketting Olivier, B.F., Inventaris van de archieven van de Rijkscommissie voor de Ontwate¬ring (1918-1934) en het Rijksbureau voor de Ontwatering (1920-1935)Utrecht: ministerie van Landbouw en Visserij, Centrale Afdeling Algemene Secretarie, 1982. ) opgeheven en bij Besluit van de minister van Economische Zaken (waaronder landbouw op dat moment ressorteerde) een bureau ingesteld dat de nieuwe commissie zou bijstaan en het secretariaat zou voeren: de Cultuurtechnische Dienst (CD), die per 1 augustus 1935 operationeel werd. Tot directeur van de nieuwe dienst en secretaris van de CCC werd benoemd de heer Mesu; Roebroek werd voorzitter van de CCC. De taak van de CD omvatte in eerste instantie de verbetering van de waterhuishouding van het landelijke gebied, de ontginning en verbetering van de grond en het bevorderen van ruilverkaveling. Op grond van de Ruilverkavelingswet 1924 was aan de Centrale Cultuurtechnische Adviescommissie (CCC; reeds in 1938 werd de naam van de commissie gewijzigd in Centrale Cultuurtechnische Commissie) een toezichthoudende taak opgedragen over zowel de Cultuurtechnische Dienst als over de uitvoering der ruilverkavelingen. De Cultuurtechnische Dienst voerde zelf geen cultuurtechnische werken uit. De uitvoering geschiedde door de Nederlandse Heidemaatschappij, Grontmij, aannemers of door de aanvragers zelf. De uitvoering van een ruilverkaveling werd begeleid door een plaatselijke commissie. Door de instelling van de Dienst en de Commissie werd beoogd de cultuurtechnische belangen, ressorterende onder de directie van de Landbouw van het ministerie van Economische Zaken, onder één leiding te brengen. Tot cultuurtechnische werken werden gerekend:
  • bevordering van ruilverkaveling
  • verbetering van de waterbeheersing (waterafvoer en -toevoer)
  • aanleg of verbetering van eenvoudige ontsluitingswegen
  • ontginning van woeste gronden
  • bevordering van landaanwinning langs de kusten
  • inpoldering en droogmaking van plassen
  • verbetering (herontginning) van reeds in cultuur zijnde gronden door egalisering, verwijdering van giftige of ondoorlatende gronden, drainage enz.
  • reiniging van afvalwater door landbehandeling
Na de instelling van de Cultuurtechnische Dienst en de Cultuurtechnische Adviescommissie nam het aantal aanvragen om ruilverkaveling snel toe. Hierbij bleek dat aan de Ruilverkavelingswet 1924 een aantal bezwaren kleefde, waarop in 1938 een nieuwe wet werd aangenomen. De voornaamste verschillen met de wet van 1924 waren:
  • Het indienen van een aanvraag door belanghebbenden om tot ruilverkaveling te komen werd vergemakkelijkt. Behalve door ten minste een vijfde deel der eigenaren konden vanaf 1938 ook publiekrechtelijke lichamen zoals Rijk, provincie, gemeente of waterschap en rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen op landbouwgebied een aanvraag indienen.
  • Er werd in plaats van een dubbele meerderheid vanaf 1938 slechts een enkele meerderheid vereist voor het nemen van een besluit tot ruilverkaveling. Vanaf 1938 kon dus tot ruilverkaveling worden overgegaan wanneer òf een meerderheid der eigenaren òf een aantal eigenaren, die tezamen meer dan de helft van de grond in eigendom hadden zich voor ruilverkaveling uitspraken. In gevallen, dat het algemeen belang de totstandkoming der ruilverkaveling vorderde, was zelfs niet eens meer een meerderheid vereist.
  • De regeling ten aanzien van de kosten van een ruilverkaveling werd veel gunstiger, doordat een groter deel der ruilverkavelingskosten dan voorheen, te weten de volledige administratieve kosten, ten laste van het Rijk kwamen.
Bovendien werd het voor de eigenaren aantrekkelijker gemaakt ruilverkaveling op hun gronden toe te passen, omdat vanwege het departement van Sociale Zaken in de kosten van de uitvoering der grondwerken grote subsidies werden verleend, aangezien de overheid ruilverkavelingen zeer geschikt achtte om in werkverschaffing te doen uitvoeren ter bestrijding van de werkloosheid. In het Ruilverkavelingsbesluit ter uitvoering van de Ruilverkavelingswet 1938 werd tevens bepaald dat de CCC de minister desgevraagd of uit eigen beweging van advies diende omtrent ruilverkavelingszaken en andere landbouwaangelegenheden van cultuurtechnische aard. Reeds voor de wet van 1938 tot stand kwam, was begonnen met de opbouw van een ambtelijk apparaat dat bij de voorbereiding en de uitvoering der ruilverkaveling ingeschakeld moest worden. Het gevolg van één en ander was, dat na het tot stand komen van de wet van 1938 het tempo van ruilverkaveling snel werd opgevoerd. Omdat in de oorlog de ruilverkaveling erg belangrijk werd om een hogere voedselproduktie mogelijk te maken, werd in 1941 de Ruilverkavelingswet zodanig veranderd dat het werk vlotter van start kon gaan. Als tot ruilverkaveling werd besloten, kon direct worden begonnen met de verbetering en aanleg van wegen en watergangen en hoefde niet meer te worden gewacht totdat Gedeputeerde Staten deze vooraf hadden aangewezen. Alhoewel deze wetswijziging de voortgang der werkzaamheden vergemakkelijkte, is tijdens de Tweede Wereldoorlog in de uitvoering van de ruilverkaveling door gebrek aan arbeidskrachten en materialen ernstige stagnatie ontstaan. Toen in de oorlog de Cultuurtechnische Dienst de subsidiëring van ruilverkavelingen overnam, werd ook voor onder andere particuliere grondverbeteringen, kleine ontginningen, erfverharding en drainage een subsidieregeling in het leven geroepen. Deze 'boerenwerken' werden in 1942 ingevoerd om de voedselvoorziening te verbeteren, maar een belangrijk neveneffect was dat hiermee de uitzending van arbeidskrachten naar Duitsland werd voorkomen. In 1947 bestond de Cultuurtechnische Dienst uit de Directie, met verschillende Consulenten en Ingenieurs in Algemene Dienst, een Centrale Tekenkamer; een afdeling Uitwerking, resp. Beoordeling van Plannen; een Comptabele afdeling; een afdeling Subsidies, de Centrale Administratie en een Wetenschappelijke- of Onderzoeksafdeling. Deze laatste afdeling is belast met het onderzoek van verschillende cultuurtechnische vraagstukken, zoals kwel, optimale grondwaterstand, waterbezwaar en waterbehoefte, verzilting en vooral met bodemkarteringen ten behoeve van ruilverkavelingen. In vrijwel elke provincie was een dependance van de Cultuurtechnische Dienst gevestigd met aan het hoofd een Rijkscultuurconsulent. Deze had vooral tot taak het voeren van propaganda voor de verbetering van de cultuurtoestand van de bodem en het geven van onderwijs in cultuurtechnische vakken. De Cultuurtechnische Dienst werkte bij de totstandkoming van ruilverkavelingen intensief samen met de Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster, het Staatsbosbeheer en de Rijksland- en Tuinbouwvoorlichtingsdienst van het ministerie van Landbouw en Visserij; ten aanzien van een aantal aanverwante en met het cultuurtechnische werk verweven belangen met een zevental andere ministeries en tenslotte met de provinciale besturen, lagere publiekrechtelijke lichamen, het agrarisch bedrijfsleven en de landbouwers. De doeleinden van de cultuurtechniek veranderden in de loop der tijd geleidelijk van ontginning van woeste gronden naar verbetering van structuur en grond van het oude land. In het bijzonder de ruilverkaveling ontwikkelde zich hierdoor na de Tweede Wereldoorlog stormachtig; dit deed na 1950 de behoefte aan een nieuwe wettelijke regeling inzake ruilverkavelingen ontstaan. In 1954 zag de Ruilverkavelingswet 1954 het licht, waardoor de verdere ontwikkeling van de ruilverkaveling in de richting van een algehele plattelandsreconstructie zijn wettelijke basis verkreeg.
Ruilverkavelingen na 15 februari 1955 uitgevoerd volgens de Ruilverkavelingswet 1938
Naam Provincie
Alberger Esch Overijssel
Arcen Limburg
Beekbergen Gelderland
Beeker Loopje Noord-Brabant
Beltrum I Gelderland
Beltrum II Gelderland
Blitterswijk Limburg
Eendennest Noord-Brabant
Gelselaar Gelderland
Hooghaghorst Noord-Brabant
Kesteren-Opheusden Gelderland
Mieden Friesland
Nes-West Friesland
Nieuwleusen II Overijssel
Odoorn Drenthe
Ommel Noord-Brabant
Ottersum Limburg
Rossumerveld Overijssel
Uffelter Esch Drenthe
De Voorst Limburg
Waarlands- en Slootgaardpolder Noord-Holland
Wollegaast Friesland
Zoekerveld Overijssel
Geschiedenis van het archiefbeheer
De ter bewerking aangeboden archieven werden beheerd door de Landinrichtingsdienst, de taakopvolger van de Cultuurtechnische Dienst (CD) en door de Centrale Landinrichtingscommissie, de taakopvolger van de Centrale Cultuurtechnische Commissie (CCC). Op grond van de bepalingen van artikel 91 van de Ruilverkavelingswet 1924 en later van artikel 103 van de Ruilverkavelingswet 1938 moesten de archieven van de Plaatselijke Commissies en van de landmeters zoveel mogelijk geschoond en voorzien van een magazijnlijst worden opgezonden naar de CCC. De CCC heeft de archieven van de Plaatselijke Commissies en van de landmeters per ruilverkaveling bij haar eigen archief gevoegd.
Het ordeningsstelsel van alle archieven werd afgeleid van de taken van de CD en van de CCC. De taken werden vertaald in een rubriekscode, onderverdeeld in aspecten. De rubrieken werden aangeduid met letter/cijfercombinaties. Stukken welke betrekking hebben op de voorbereiding en uitvoering van ruilverkavelingen werden binnen de rubrieken alfabetisch op naam van een ruilverkaveling en verder volgens een indeling afgeleid van de systematiek van de ruilverkavelingswetten opgeborgen. Dit ordeningsstelsel werd toegepast in de periode 1935 tot ca. 1954. In 1955 werd het dossierstelsel ingevoerd.
Kort voor het begin van de bewerking werden de in Soesterberg opgeslagen archiefblokken verhuisd naar de Landinrichtingsdienst te Utrecht omdat deze departementale archiefbewaarplaats werd opgeheven.
Het bestand vreemd archief werd naar de beheerder teruggestuurd
Het te bewaren archiefgedeelte werd door de beheerder, het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling te Den Haag conform de daarvoor in het Archiefbesluit 1968 neergelegde voorschriften.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
De ter bewerking aangeboden archieven waren in verschillende archiefblokken onderverdeeld en ondergebracht in verschillende archiefdepots van het ministerie en de Landinrichtingsdienst:
Soesterberg, groep 0. 1924 - ca. 1980.
In groep 0 zijn afgesloten dossiers van de Centrale Cultuurtechnische Commissie en taak- voorgangers geplaatst. De dossiers konden worden geraadpleegd met behulp van een plaatsingslijst.
Soesterberg groep 1, kistenarchief, 1924 - 1950.
Het kistenarchief heeft een indrukwekkende geschiedenis achter de rug. Via de archiefdepots Oude Haagweg, Den Haag, Voorschoten, Schiedam en Zeist is het uiteindelijk terechtgekomen in Soesterberg. Per kist zijn de bestanddelen genummerd en beschreven in plaatsingslijsten. Een aantal archieven zijn inmiddels overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief (het archief van het Rijksbureau voor de Ontwatering) en aan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (archief van de Rijksdienst voor de Werkverruiming). In de kisten waren archiefbescheiden van zowel de Cultuurtechnische Dienst als die van de Centrale Cultuurtechnische Commissie en haar taakvoorgangers opgeslagen. De bestanddelen konden worden geraadpleegd met behulp van een magazijnlijst. Per kist was elk bestanddeel genummerd en beschreven.
Soesterberg, groep 2 t/m 7, 1939 - 1975
In deze groepen waren archiefbescheiden van de Cultuurtechnische Dienst opgenomen. De bestanddelen konden worden geraadpleegd met behulp van plaatsingslijsten.
Soesterberg, groep DOC (documentatie), ca 1940 - 1970
In deze groep waren onderzoeksrapporten van de Cultuurtechnische Dienst opgenomen.
Soesterberg, verzameling vergaderstukken van de Centrale Cultuurtechnische Commissie, ca. 1951 - 1969.
Deze vergaderstukken konden worden geraadpleegd met behulp van een plaatsingslijst.
Selectie en vernietiging
De archieven werden geselecteerd aan de hand van de Algemene Vernietigingslijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van de onder het ministerie van Landbouw en Visserij ressorterende Centrale Cultuurtechnische Commissie en de plaatselijke commissies voor de ruilverkavelingen, de Cultuurtechnische Dienst en de daaronder ressorterende provinciale kantoren en van andere onder deze organen ressorterende commissies en ambtenaren als bedoeld in de Beschikking van de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de minister van Landbouw en Visserij van 17 januari 1978, nrs. MMA/Ar 192.339 en PAZ 33. De selectiebeslissingen werden zoveel mogelijk per map genomen.
Het bestand direct te vernietigen archiefbescheiden werd na goedkeuring door de beheerder afgevoerd naar Lignac & Levison B.V. te Apeldoorn.
Verantwoording van de bewerking
Het archiefschema werd afgeleid van de door de CD en de CCC verrichte taken. Bij de beoordeling van de plaatsing van archiefbescheiden in de verschillende archieven is strikt gelet op het bestemmingsbeginsel. De archiefbescheiden betreffende een ruilverkaveling zijn binnen een verzamelbeschrijving systematisch ingedeeld in de volgorde, die is afgeleid van de ruilverkavelingsprocedure, zoals neergelegd in de van toepassing zijnde ruilverkavelingswetten. De ruil- verkavelingen Staphorst-Noord en Staphorst-West, Beltrum I en Beltrum II, Ommel en Beeker-loopje en De Mieden en Nes-West zijn samengevoegd tot Staphorst-Noord en -West, Beltrum I en II, Ommel en Beekerloopje en De Mieden - Nes-West. Tijdens de bewerking bleek dat de archiefbescheiden van de met elkaar in verband staande ruilverkavelingen niet van elkaar waren gescheiden. De uitvoering van de ruilverkavelingen Staphorst-Noord en Staphorst-West werd zelfs begeleid door één plaatselijke commissie. Deze oorspronkelijke ordening van de archiefbescheiden is gehandhaafd.
Archiefbescheiden van ruilverkavelingen, die door belanghebbenden werden weggestemd en daardoor geen doorgang vonden, zijn ook in deze inventaris opgenomen. Archiefbescheiden van ruilverkavelingen, die in eerste instantie geen doorgang vonden, maar die later opgenomen werden in een nieuwe ruilverkaveling in hetzelfde gebied, werden bij deze nieuwe ruilverkaveling gevoegd.
Tijdens de voorbereiding en de uitvoering van een ruilverkaveling werd zowel door de CCC als door de plaatselijke commissie en de landmeter archief gevormd. Volgens artikel 91 van de Ruilverkavelingswet 1924 en artikel 103 van de Ruilverkavelingswet 1938 waren de archieven van de plaatselijke commissies en van de landmeters bestemd om te berusten in het archief van de CCC. Alle drie bestanden waren in het CCC-archief per ruilverkaveling samengevoegd. Deze ordening is in de inventaris gehandhaafd.
De datum waarop de ruilverkavelingsakte is gepasseerd, is bepalend voor de plaatsing van archiefbescheiden betreffende een ruilverkaveling in de inventaris. Valt de datum na 15 februari 1955 (afkondiging van de Ruilverkavelingswet 1954) dan blijven deze buiten de inventaris. Hierop bestaat een uitzondering: in de Ruilverkavelingswet 1954 worden ruilverkavelingen genoemd waarvan de uitvoering op dat moment al gaande was volgens de richtlijnen van de Ruilverkavelingswet 1938 (Bijlage 1).
De rubriek ruilverkavelingen bij wet van de CCC is ingedeeld naar provincie en binnen een provincie alfabetisch op ruilverkavelingsnaam. De hoeveelheid ruilverkavelingen maakte het problematisch om alle ruilverkavelingen in de inhoudsopgave te vermelden. Dit probleem is opgelost door de ruilverkavelingen in een index nader toegankelijk te maken (Bijlage 3). De onderverdeling van de rubrieken in de inventaris van de CD is afgeleid en/of van de onderwerpen van bemoeienis en/of van de regionale bestuurlijke indeling per provincie. Binnen de provincie is zo nodig nader onderverdeeld naar gemeente, hoogheemraadschap, polder of waterschap en daarbinnen alfabetisch op naam van de gemeente, hoogheemraadschap etc.. Enkele archiefstukken kunnen in meerdere rubrieken (Grondverbetering, Voorbereiding van Verbeteringsplannen en Waterbeheersing) worden opgenomen. In de rubriek Waterbeheersing is daarom een verwijzing opgenomen.
De oorspronkelijke groep DOC (documentatie) bevatte onderzoeksrapporten en voordrachten.
Deze behoren tot het CD-archief. Uitgangspunt voor de plaatsing in de inventaris was het doel waarvoor de rapporten en voordrachten werden vervaardigd. Zo is een groot deel van deze rapporten en voordrachten, terwille van een betere toegankelijkheid, opgenomen bij de ruilverkavelingen in het CCC-archief. De aangetroffen serie kaarten van ruilverkavelingen zijn om dezelfde reden teruggeplaatst bij de stukken van de betreffende ruilverkaveling. De jaarverslagen over de periode 1938-1954 zijn in de bibliotheek van de Landinrichtingsdienst te Utrecht te vinden.
(Gedeponeerde) archieven van commissies en werkgroepen welke onder de CD of CCC ressorteerden of door hun taakstelling nauw verbonden waren met de archiefvormende organen zijn in deze inventaris opgenomen onder het archief van het orgaan waaronder zij vielen. Het archief van ing. F.P. Mesu in zijn hoedanigheid als landbouwkundig adviseur voor werkverschaffing en steunverlening is in zijn totaliteit bewaard, aangezien het archief van de Rijksdienst voor de Werkverruiming in 1945 verloren is gegaan ( Jansen, J.Th, Inventaris van de archieven van de departementale afdeling Werkverschaffing en Steunverleening en de daaruit voortgekomen afdelingen Werkverruiming (Rijksdienst voor de Werkverruiming) en Steunverleening, Cultureele Zorg en Sociale Jeugdzorg alsmede van enkele commissies, 1931-1945, 's-Gravenhage: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1987, blz. 10. ) . Deze archiefbescheiden zijn als vreemd archiefbestand teruggestuurd naar de beheerder.
Ordening van het archief
Begin- en einddatum van de inventaris worden in eerste instantie bepaald respectievelijk door het in werking treden van de Ruilverkavelingswet 1924 (Stbl. 535) op 1 december 1924 en door het in werking treden van de Ruilverkavelingswet 1954 (Stbl. 45) op 15 februari 1955. 1954 is als einddatum gekozen omdat in 1955 werd overgegaan van rubrieksgewijze ordening van de archiefbescheiden naar ordening volgens het dossierstelsel.
In deze inventaris zijn stukken opgenomen die buiten de begin- en einddatum van de inventaris vallen. Archiefbescheiden van de Centrale Commissie voor Ruilverkavelingen, in 1935 opgegaan in de Centrale Cultuurtechnische Adviescommissie, beide taakvoorgangers van de Centrale Cultuurtechnische Commissie zorgen voor overschrijding van de begindatum. De einddatum wordt overschreden op grond van het feit dat stukken betreffende de financiële afhandeling van ruilverkavelingen meestal in een periode vallen na de datum van het passeren van de ruilverkavelingsakte. Verder zorgen de ruilverkavelingen die na 15 februari 1955 volgens de Ruilverkavelingswet 1938 werden afgewerkt voor overschrijding van de einddatum.
De archieven hadden voor het begin van de bewerking een omvang van 219.8 m1. Hiervan werden 55.5 m1 of 33.8% van het totale bestand voor bewaring aangemerkt. De oorspronkelijke ordening van de archiefbescheiden in de mappen is gehandhaafd.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening: Cultuurtechnische Dienst en de Centrale Cultuurtechnische Commissie, nummer toegang 2.11.42, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, LVV / Cultuurtechnische Dienst, CCC, 2.11.42, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Bijlagen

Overzicht van geraadpleegde bronnen BLOM, F. Literatuurrapport ten behoeve van de bewerking van de archieven van de Cultuurtechnische Dienst 1953-1976 van het ministerie van Landbouw en Visserij. Winschoten: CAS, 1987. BOUWMAN, L.H. Een kwart eeuw ruilverkavelingswetgeving. Z.pl.: z.uitg., 1949. KETTING OLIVIER, B.F. Inventaris van de archieven van de Rijkscommissie voor de Ontwatering (1918-1934) en het Rijksbureau voor de Ontwatering 1920-1935. Utrecht: ministerie van Landbouw en Visserij, Centrale Afdeling Algemene Secretarie, 1982. MESU, F.P. Iets over de Cultuurtechnische Dienst en over het werk van de cultuurconsulenten. Utrecht: 1947. RIENKS, A. Ruilverkaveling in Nederland. Z.pl.: z.uitg., 1947. Vijftig jaar Landinrichtingsdienst Terravisie , april 1985.
NaamProvincie

Archiefbestanddelen