Terug naar zoekresultaten

2.10.14 Inventaris van het archief van de Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij Gedeponeerde archieven, (1922) 1944-1950

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.10.14
Inventaris van het archief van de Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij Gedeponeerde archieven, (1922) 1944-1950

Auteur

M.G.H.A. de Graaff, A.M. Tempelaars

Versie

06-02-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1990 cc0
( De inventarisnummers 1 t/m 1745 berusten in het Arsip Nasional Republik Indonesia (ANRI) te Jakarta. )

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven
Alg. Secretarie Ned.-Ind. Regering

Periodisering

archiefvorming: 1944-1950
oudste stuk - jongste stuk: 1922-1950

Archiefbloknummer

K23032

Omvang

3613 inventarisnummer(s); 52,50 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het. Sommige stukken zijn in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.
Het archief verkeert in een vrij goede materiële toestand. Hierbij dient te worden aangetekend, dat het zeer dunne naoorlogse papier de bundels een rommelig aanzien geeft, waardoor zich sneller dan normaal beschadiging kan voordoen. In de toekomst kan dit problemen gaan opleveren bij intensief gebruik.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Algemene Secretarie van de Gouverneur-Generaal ((1942) (1944-1950)) Kabinet van de Gouverneur-Generaal en de [later] Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon ((1944-1949)) Netherlands Indies Government Information Service ((1942-1946)) Regerings Voorlichtings Dienst ((1946-1949)) Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland ((1942-1944)) Netherlands Forces Intelligence Service (NEFIS) ((1943-1948)) Centrale Militaire Inlichtingendienst (CMI) ((1948-1949)) Medische Coördinatie Raad ((1946-1948)) Departement van Binnenlandse Zaken ((1944-1949)) Departement van Gezondheid ((1944-1949)) Departement van Justitie ((1944-1949)) Departement van Sociale Zaken ((1946-1949)) Departement van Verkeer en Waterstaat ((1945-1949)) Departement van Verkeer, Energie en Mijnwezen ((1945-1949)) Dienst der Volksgezondheid ((1944-1949)) Dienst Sociale Zaken ((1946-1949)) Kantoor voor Japanse Zaken ((1942-1949)) Nederlandse Delegatie voor de Onderhandelingen met de Republiek Indonesië ((1947-1950)) Commissie voor de Onderhandelingen met de Republiek Indonesië ((1947-1950))
Djajadiningrat, raden Loekman (ca.1891-1944)
Sosrodihardjo alias Soekarno, ir. Koesno (1901-1970)
Pringgodigdo, prof.mr. Abdoel Gaffar
Rooij, C.C. de
Honig, dr.ir. Pieter (1899-1965)
Enthoven, K.L.J.
Abbenhuis, Christianus Wouterus Antonius (1893-1975)

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het belangrijkste bestanddeel van de in deze inventaris opgenomen archieven wordt gevormd door het Geheim- en Kabinetsarchief van de Luitenant-Gouverneur-Generaal H.J. van Mook en van de Hoge Vertegenwoordigers van de Kroon. Het bevat echter ook bestanddelen van onder meer de departementen van Justitie en Binnenlandse Zaken, Volksgezondheid, Verkeer en Waterstaat en Sociale Zaken en van diensten zoals de Regeringsvoorlichtingsdienst. Belangrijk onderdeel vormen de archieven van de diverse onderhandelingsdelegaties. Voorts archivalia afkomstig van diverse functionarissen zoals Mr. C.C. de Rooij, Ch. W. A. Abbenhuis, J.H. van Rooijen, Ir. P. Honig, Mr. K.L.J. Enthoven. Het bestand bevat ook veel buitgemaakte archivalia zoals die van Ir. Soekarno, Raden Mas Pringgodigdo en Tan Malakka. Het bestand bevat gegevens over de staatkundige hervormingen en over de diverse politieke partijen in het conflict zoals de Republik Indonesia, de Partai Socialis Indonesia, de Partai Kommunis Indonesia, de Darul Islam, de Mohammadijah, de Sarekat Islam, en hun voormannen zoals Soekarno, Sjahrir, Hatta, Gani, Hadji Agus Salim en over de vele lokale groeperingen. Het bevat ook gegevens over de Japanse bezetting, waaronder een deel van de administratie van het vrouwenkamp Tjideng op Java en gegevens over Japanse oorlogsmisdrijven en de behandeling van krijgsgevangenen. Tenslotte bevat het archief rapportages van het militair en civiel bestuur , inlichtingendiensten en gegevens over militaire operaties, militaire justitie en excessen. Het archief vormt zo een unieke bron voor de geschiedenis van de ontwikkeling van het conflict met de Republiek Indonesië tot en met de uiteindelijke oplossing daarvan de souvereiniteits-overdracht in 1949.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De Algemene Secretarie
Het administratief apparaat, dat de gouverneur-generaal terzijde stond en waar alle lijnen van het bestuur bijeen kwamen, was de Algemene Secretarie, die als zodanig vanaf 1816 tot 1950 fungeerde, zij het met een korte onderbreking gedurende de Tweede Wereldoorlog. De Algemene Secretarie, die voordien in Buitenzorg huisde, was na de terugkomst van de Indische regering in oktober 1945 tot haar opheffing in Batavia gevestigd. In de regeringsreglementen vanaf 1818 is nimmer een artikel opgenomen omtrent samenstelling, inrichting en bevoegdheden van de Algemene Secretarie. Slechts door de vermelding van de secretarissen in diverse artikelen werd zijdelings naar het bestaan van een secretarie verwezen. Door de omstandigheid, dat de gouverneur-generaal de volle verantwoordelijkheid voor het beleid in Nederlands-Indië droeg, werd de omvang van de taak van de Algemene Secretarie bepaald door de omvang van de taak van de gouverneur-generaal in de staatsinrichting. Deze constructie zorgde voor een zeer grote centralisatie van het Indisch bestuur. De Algemene Secretarie vormde een afspiegeling van de Indische administratie en ieder besluit van enige importantie kwam pas tot stand na examinatie door de gouvernements-secretarissen en commiezen-redacteurs van de Algemene Secretarie. Hierdoor vormde zich een tussenlaag tussen de departementshoofden en de gouverneur-generaal, die grote invloed kon uitoefenen op het regeringsbeleid. In de na-oorlogse situatie kwam de Raad van Departementshoofden als formeel medewetgevend orgaan dichter bij de gouverneur-generaal te staan, hoewel in de praktijk de groep adviseurs, die Van Mook om zich verenigde, een zeer belangrijke rol ging spelen. Aan het hoofd van de Algemene Secretarie stond de Algemeen Secretaris met onder hem een aantal gouvernements-secretarissen, waarvan er één de functie van Eerste Gouvernementssecretaris had. Vóór 1942 kende de Algemene Secretarie een bureau-indeling, die er als volgt uitzag:
  • Afdeling I :Staatkundige, sociale en juridische zaken.
  • Afdeling II :Financiële en economische zaken, met de onderafdeling volkenbondszaken en internationale aangelegenheden.
  • Afdeling III:Personele zaken.
  • Afdeling IV :Archief, expeditie en bibliotheek.
Toen Indië een zelfstandiger positie verkreeg vanwege de bezetting van Nederland, werden in mei 1940 de staatkundige en politieke aangelegenheden ondergebracht bij een nieuw geformeerd Kabinet van de Gouverneur-Generaal. De directeur van dit Kabinet kwam naast de algemeen secretaris te staan. Het Kabinet was niet zozeer een hecht ambtelijk apparaat als wel een "braintrust", die voor haar werkzaamheden kon beschikken over de gehele Algemene Secretarie. In feite vormde de directeur - met de daaraan toegevoegde adviseurs - de politieke afdeling van de Algemene Secretarie en nam hij als zodanig een belangrijk deel van de taak van de algemeen secretaris over. Aldus coördineerde de directeur de politieke arbeid van alle regeringsorganen. In de na-oorlogse periode is uit de administratie van de Algemene Secretarie geen duidelijke bureau-indeling te herkennen. Na 1945 droeg een ieder, die voorhanden was, zijn speciale kennis bij. Het is niet gebleken, dat hieraan een formele administratieve indeling ten grondslag lag. De functie van algemeen secretaris werd in de laatste periode achtereenvolgens vervuld door mr J.E. van Hoogstraten (1944-1945), mr K.F.J. Verboeket (1945-1949) en mr E.O. baron van Boetzelaer (1949). Als eerste gouvernements-secretaris is mr E.O. baron van Boetzelaer vrijwel de gehele periode vanaf 1945 in functie geweest. Directeur van het Kabinet waren dr P.J.A. Idenburg (1940-1942, 1945-1946), mr F.M. baron van Asbeck (ad interim 1946) en dr P.J. Koets (1946-1950). Direct onder de Algemene Secretarie ressorteerden de Regerings Voorlichtings Dienst, het Kantoor Algemene Personele Zaken, het Landsarchief en het Kantoor voor Japanse Zaken, dat in 1945 van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken ( Voordien ressorterend onder het Departement van Binnenlands Bestuur. ) werd afgesplitst. De Algemene Secretarie handelde na de souvereiniteitsoverdracht de lopende zaken af en werd in juni 1950 opgeheven.
Staatkundige en bestuurlijke organisatie van Nederlands-Indië en Indonesië voor en na 1945
1. De centrale regering
Nederlands-Indië was krachtens de grondwet een autonoom georganiseerde rechtsgemeenschap, waarbij het hoogste gezag was toegekend aan de Kroon en de Staten-Generaal, die tezamen het opperbestuur en de opperwetgeving uitoefenden.
Het opperbestuur omvatte in hoofdzaak:
  • benoeming en ontslag van de gouverneur-generaal;
  • het geven van aanwijzingen en het vragen van verantwoording aan de gouverneur-generaal;
  • het voeren van het buitenlands beleid;
  • het voeren van het oppergezag over de door de Staat aan Nederlands-Indië ter beschikking gestelde militaire macht;
  • het goedkeuren van de door de gouverneur-generaal vastgestelde begroting;
  • het aangaan en garanderen van geldleningen;
  • het uitoefenen van het recht van de munt.
De opperwetgeving betrof in hoofdzaak:
  • de staatsinrichting;
  • de grondslagen voor het financieel beheer;
  • de buitenlandse handel en scheepvaart;
  • uitvoering van internationale overeenkomsten;
  • zaken betreffende nationaliteit en staatsburgerschap;
  • defensie in staatsverband;
  • het regelen van conflicten ontstaan tussen de gouverneur-generaal en de Indische regeringsorganen.
Het algemeen bestuur werd krachtens de grondwet opgedragen aan de gouverneur-generaal en uitgeoefend in samenwerking met de Raad van Nederlands-Indië en de Volksraad en de overige Indische Staatsorganen. Dit algemeen bestuur omvatte de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht. De Indische Staatsregeling kende aan de gouverneur-generaal een aantal bevoegdheden toe waarvan de belangrijkste zijn:
  • het vaststellen van ordonnanties (verordeningen betreffende inwendige aangelegenheden, die niet aan de opperwetgever zijn voorbehouden) met medewerking van de Volksraad;
  • het vaststellen van regeringsverordeningen (uitvoeringsvoorschriften op grond van staatswetgeving en ordonnanties);
  • het uitvoeren van wettelijke bepalingen;
  • het bijeenroepen en het verstrekken van inlichtingen aan de Volksraad;
  • het vaststellen van begrotingen en de begrotingsgoedkeuring, met medewerking van de Volksraad en onder nadere goedkeuring van de opperwetgever;
  • het benoemen en het ontslaan van ambtenaren, voor zoverre niet gedelegeerd aan lagere organen;
  • het voeren van het opperbevel over de in Nederlands-Indië aanwezige land- en zeemacht.
De gouverneur-generaal werd bij het uitvoeren van deze taak terzijde gestaan door de Raad van Nederlands-Indië. Deze Raad, bestaande uit een vice-president en vier tot zes leden, gaf hem advies over alle zaken, die hij, daartoe al dan niet door de wet verplicht, ter beoordeling voorlegde. Bij enkele bestuurshandelingen (externering, internering, dispensatie van regeringsverordeningen, administratief-rechtelijke beslissingen etc.) schreef de wet voor, dat de landvoogd de adviezen van de Raad moest inwinnen. Overigens stond de gouverneur-generaal geheel vrij tegenover de uitgebrachte adviezen. De Raad had het recht ook ongevraagd adviezen uit te brengen. Bij afwezigheid van de landvoogd nam de vice-president van de Raad diens taken waar. Na de oorlog werd dit ambtelijk college niet meer hersteld.
Daarnaast stond hem terzijde een Raad van Departementshoofden bestaande uit de hoofden van acht Departementen van Algemeen Bestuur, waarin alle belangen, die door de gouverneur-generaal verzorgd werden, waren gegroepeerd. De twee militaire departementen stonden onder leiding van de door de Kroon benoemde legercommandant en de commandant zeemacht. De zes burgerlijke departementshoofden, directeuren genoemd, werden benoemd en ontslagen door de gouverneur-generaal en waren aan hem ondergeschikt. De instelling van de departementen en de instructies voor de directeuren werden door de gouverneur-generaal vastgesteld.
De Raad van Departementshoofden kwam voor de oorlog slechts bijeen, als adviezen aan de regering moesten worden uitgebracht, die alle departementen betroffen, zoals het algemene begrotings- en personeelsbeleid. De Raad heeft pas na de oorlog als een permanent college en medewetgevend orgaan een meer organieke taak verkregen in het oorlogs-noodstaatsrecht.
Het algemeen bestuur over Nederlands-Indië werd na 1942 uitgeoefend door dr H.J. van Mook, eerst als minister van Koloniën, later als luitenant gouverneur-generaal. Hij werd aanvankelijk in zijn taak bijgestaan door de Raad van Bijstand voor Nederlandsch-Indische Zaken, waarin zitting hadden mr N.S. Blom, mr D. Crena de Iongh, Raden Loekman Djajadiningrat, prof.mr J. Eggens en mr J.E. van Hoogstraten. Ook Raden Soejono is, zij het korte tijd, lid van de Raad geweest. De Raad zetelde in Londen, maar verloor haar betekenis naarmate haar leden meer en meer verspreid raakten over Australië en Amerika. Alleen Eggens bleef tenslotte in Londen achter.
In Australië was het beheer over de Indische aangelegenheden door Van Mook vanaf april 1942 toevertrouwd aan de Nederlandsch-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland en vormde daar een soort romp-regering met als bevoegdheden alle taken behalve militaire en buitenlandse aangelegenheden. De Commissie stond onder leiding van Ch.O. van der Plas en had als leden mr J.E. van Hoogstraten, Raden Loekman Djajadiningrat en dr R.E. Smits. Haar zetel was in Melbourne, waar het hoofdkwartier van generaal MacArthur zich toen bevond.
Omdat het samengaan van het Indisch bestuur met de Nederlandse regering in de persoon van Van Mook op den duur ongewenst was, werden in 1944 op zijn voorstel een tweetal besluiten genomen, gepubliceerd in de staatsbladen nrs. D 65 en D 66 van dat jaar, bestemd om in werking te treden, zodra er weer van een feitelijk bestuur in Indië zou kunnen worden gesproken. Stb. D65 is op 14 september 1944 van kracht geworden, de datum waarop Van Mook tijdelijk werd belast met de functie van luitenant gouverneur-generaal. Alle bevoegdheden met betrekking tot het algemeen bestuur, gedurende de oorlog uitgeoefend door de minister van Koloniën, gingen over naar de luitenant gouverneur-generaal. Dit werd definitief na Van Mooks aftreden als minister van Koloniën op 23 februari 1945.
Inmiddels was in juli 1944 de Nederlandsch-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland door Van Mook opgeheven. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de eerdergenoemde wetsbesluiten kwam hij kort daarop tot de vorming van de volgende departementen: Justitie, Binnenlands Bestuur, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat, Onderwijs en Eredienst, Financiën en Oorlog. De zetel van de regering werd overgebracht naar Camp Columbia nabij Brisbane, waarheen ook het hoofdkwartier van generaal MacArthur was verplaatst.
Ook na de terugkeer van de Indische regering naar Batavia bleef de constructie behouden zoals die was vastgelegd bij het Staatsblad D 65 van 1944. Tot de heroprichting van de Raad voor Nederlands-Indië en van de Volksraad is het niet meer gekomen. De Raad van Departementshoofden trad in de plaats van deze colleges in die gevallen, waar de Indische Staatsregeling bij de besluitvorming hun raadpleging vorderde.
Hoewel aan de grondwettelijke status van de Indische regering na 1945 aanvankelijk niets is veranderd, werd reeds in 1942 in de 7 december rede van de Koningin een nieuwe rechtsorde in het vooruitzicht gesteld, welk beginsel in een in 1946 uitgegeven regeringsverklaring nader werd toegelicht. Hieruit ontwikkelde zich in de loop van 1946 een conceptie, waarbij Nederlands-Indië zou moeten worden veranderd in een souvereine staat op federatieve grondslag, die in een Unie met Nederland verenigd zou zijn. De naoorlogse jaren stonden dan ook in het teken van intensief politiek overleg met representatieve figuren uit de Indonesische samenleving, zowel afkomstig uit republikeinse als uit door Nederlandse troepen bezette gebieden, welk overleg vaak de aanzet gaf tot ingrijpende staatkundige hervormingen. Er werden nieuwe staten, negara's, gevormd en autonome gebieden, daerah's, buiten het gebied van de Republik Indonesia, gegrond op het zelfbeschikkingsrecht en gevoed door politieke overwegingen.
Deze staten en autonome ressorten eisten vanzelfsprekend meer invloed op het beleid van de centrale regering en als eerste stap hiertoe werd op 9 maart 1948 een Voorlopige Federale Regering (VFR) ingesteld, die de rol moest vervullen van interim-regering tot het moment waarop de Verenigde Staten van Indonesië (VSI) door alle deelstaten, inclusief de Republiek, zou zijn gevormd. Deze interim-regering bestond uit de luitenant gouverneur-generaal, elf staatssecretarissen-hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, twee staatssecretarissen met een bijzondere taak (Binnenlandse Veiligheid en Zelfbestuurszaken), de Legercommandant en de Commandant Zeemacht. Een derde nog te vormen staatssecretariaat, dat van Buitenlandse Zaken, werd waargenomen door de staatssecretaris voor Opvoeding, Kunsten en Wetenschappen.
In afwachting van een politieke overeenkomst met de Republiek, waardoor deelname van die zijde aan de interim-regering mogelijk zou worden, werden aanvankelijk acht plaatsen in de interim-regering vervuld door Nederlandse functionarissen. Zeven plaatsen werden vervuld door Indonesiërs, die bij de federale staatsopbouw een belangrijke rol hadden vervuld. Aan de ene kant trad de VFR in de plaats van de Raad van Departementshoofden en werd als zodanig ordonnantiewetgever. Formeel kon de VFR, in afwachting van de grondwetsherziening, over geen grotere bevoegdheden beschikken dan de Raad van Departementshoofden (nog steeds hun officiële benaming) bezeten had. Er werd alleen collegialiteit in de praktijk van het bestuur gebracht.
Het ontwerp voor een definitieve regeling werd al spoedig in de VFR behandeld en naar Den Haag gezonden. De vorming van een centrale volksvertegenwoordiging, waarbij alle bevolkingsgroepen in de federatie zouden worden betrokken, zou tenslotte het sluitstuk zijn van de democratische staatsopbouw.
Vervolgens vond in Bandung in mei 1948 de opening van de Federale Conferentie plaats, die tot taak had de toekomstige staatsstructuur van de Verenigde Staten van Indonesië te ontwerpen. Kort daarop kwam in dezelfde plaats de Bijeenkomst voor Federaal Overleg (BFO) bijeen, een vergadering van de staatshoofden en regeringsleiders van de federale gebieden. Hun bedoeling was een bijdrage te leveren voor het vinden van een regeringsvorm voor de overgangsperiode vóór de souvereine VSI zouden zijn tot stand gekomen. Dit overleg resulteerde in de zg. Bandungse resolutie. Op basis hiervan en van het VFR-ontwerp werden in augustus en september 1948 door de BFO in Den Haag besprekingen gevoerd met de Nederlandse regering. Dit "Haags overleg" resulteerde vervolgens in het Besluit Bewindvoering in Indonesië in Overgangstijd (BIO-besluit). Mogelijkheden om deze nieuwe rechtsorde in te voeren waren in september al voorbereid door toevoeging van een nieuw hoofdstuk aan de Nederlandse grondwet.
Intussen had in oktober 1948 luitenant gouverneur-generaal Van Mook zijn ontslag ingediend. Hij werd opgevolgd door dr L.J.M. Beel met de titel Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon (HVK). Deze titel liep vooruit op de ontwikkeling naar een Nederlands-Indonesische Unie.
Tot een uitvoering van het BIO-besluit is het nooit gekomen, omdat geen overeenstemming met de republiek gevonden kon worden over hun inpassing in het federale bestel. Dit zou de directe aanleiding vormen voor de tweede politionele actie, die in december 1948 werd ingezet. Na tussenkomst van de Veiligheidsraad werden in maart 1949 onder auspiciën van de United Nations Commission for Indonesia (UNCI) in Batavia besprekingen gehouden tussen Nederland en de republiek, die tot het Van Roijen-Roem Akkoord leidden (7 mei) en gevolgd werd door een gemeenschappelijk memorandum over het tijdstip en de voorwaarden van een te houden Ronde Tafel Conferentie (RTC). HVK Beel, die zich niet met dit beleid kon verenigen, diende op 9 mei 1949 zijn ontslag in en werd opgevolgd door dr A.H.J. Lovink.
Na de terugkeer van de republikeinse regering in Djokjakarta en het staken van de vijandigheden kon de RTC op 23 augustus 1949 een aanvang nemen. Begin augustus werd in Djokja en Batavia nog de Inter-Indonesische Conferentie tussen republikeinen en federalisten gehouden ter bespreking van de interne staatkundige structuur en de te volgen procedures bij de RTC. De RTC, die op 2 november 1949 beëindigd werd, resulteerde in het charter van souvereiniteitsoverdracht en het uniestatuut, waarin de Nederlands-Indonesische Unie geregeld werd. In een aantal bijbehorende overeenkomsten werd de overdracht van de diverse landsbelangen geregeld. De formele overdracht van de souvereiniteit vond op 27 december 1949 plaats.
2.De deelstaten
Op 16 juli 1946 kwamen in Malino de afgevaardigden bijeen van alle gebieden van Nederlands-Indië, waar de Indische regering weer de verantwoordelijkheid voor het bestuur had gekregen. De conferentie sprak zich uit voor het beginsel van een Verenigde Staten van Indonesië, in samenwerking met Nederland. In de in 1946 met de Republik Indonesia gesloten overeenkomst van Linggardjati werd afgesproken, dat dat samenwerkingsverband de Nederlands-Indonesische Unie zou zijn. Over de opzet van de Unie bleef verschil met de Republiek. Inmiddels werd, in overleg met de overige gebieden de opbouw van de federatie ter hand genomen. De staten, negara's, kregen eigen regeringen waarbinnen decentralisatie van bestuur werd toegepast door de vorming van autonome ressorten, daerah's. Hierbij werd, waar mogelijk, rekening gehouden met de wensen van de economisch, etnisch dan wel cultureel bijeenhorende volksgroepen. Overigens werd de politieke opportuniteit hierbij niet uit het oog verloren. Men greep vaak terug op de vooroorlogse indeling in provincies en gouvernementen, op de Zelfbestuursregeling 1938 en op de destijds ingevoerde decentralisatiepolitiek. In diverse conferenties (Pangkal Pinang, Denpasar) en in de met de Republiek gesloten akkoorden (Linggardjati, Renville), werd dit beginsel vastgelegd. Alles bleef echter provisioneel in afwachting van een definitieve regeling. In de deelstaten, waaraan op grond van de bevoegdheidsregeling bestuurlijke taken, die voordien door de centrale overheid werden uitgeoefend, waren overgedragen, werd een Nederlandse functionaris als vertegenwoordiger van de Luitenant Gouverneur-Generaal (Lt-GG), later de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon (HVK), aangesteld met de titel van Commissaris van de Kroon. In 1949 werd de naam gewijzigd in Gedelegeerde van de HVK. Hij had als taak de belangen van de minderheden te beschermen, steun te verlenen bij de bestuurlijke opbouw en ambtenaren van het land ter beschikking te stellen van het negarabestuur. In de periode 1946-1949 kwamen de volgende deelgebieden tot stand:
  • OOST-INDONESIE
    • Indonesia Timur 24-12-1946
  • JAVA
    • Federaal District Batavia en Ommelanden 11-08-1948
    • Pasundan 24-04-1948
    • Djawa Tengah 02-03-1949
    • Djawa Timur 26-11-1948
  • MADURA
    • Madura 20-02-1948
  • SUMATRA
    • Sumatera Selatan 30-08-1948
    • Sumatera Timur 25-12-1947
    • Bangka 12-07-1947
    • Billiton 12-07-1947
    • Riouw 12-07-1947
  • BORNEO
    • Kalimantan Barat 12-05-1947
    • Kalimantan Timur 12-05-1947
    • Kalimantan Tenggara 27-03-1947
    • Dajak Besar 07-12-1946
    • Bandjar 14-01-1948
    • Kota Waringin 18-01-1948
Oost-Indonesië
Als resultaat van de Denpasar Conferentie is de negara Indonesia Timur als eerste deelstaat van de toekomstige VSI op 24 december 1946 tot stand gekomen. Daarbij werd een voorlopige bevoegdheidsafbakening tussen de centrale overheid en Oost-Indonesië vastgesteld, die in de daarop volgende maanden uitgewerkt werd in de overdracht van de tot dan toe centraal uitgeoefende bevoegdheden. De staat bestuurde zichzelf met behulp van een democratisch parlementair stelsel en oefende daarbij alle overheidsbevoegdheden uit met uitzondering van die, welke in verband met het centrale karakter aan de centrale federale regering waren voorbehouden. In Denpasar werd direct voorzien in een volksvertegenwoordiging door de gezamenlijke afgevaardigden aan te wijzen als Voorlopig Vertegenwoordigend Lichaam. Dit voorlopig parlement koos een president van de staat, de Balinees Tjokorde Gde Rake Sukawati, en een parlementsvoorzitter. De president benoemde de kabinets-formateur, die een kabinet van negen ministers bij de president voordroeg. De wetgevende macht berustte bij regering en parlement, de uitvoerende macht bij de aan de volksvertegenwoordiging verantwoordelijke ministers.
Volgens de Denpasar-regeling bestond de deelstaat uit 13 autonome daerah's, die onder te verdelen zijn in twee typen wat hun bestuursorganen betreft. Ten eerste waren er daerah's, die bestuurd werden door een gekozen raad. Die raad wees uit zijn midden een college aan, dat belast was met het dagelijks bestuur, terwijl het uitvoering gaf aan de regelingen en besluiten, die de Raad vaststelde. Het betrof hier in het algemeen de vroegere zg. rechtstreeks bestuurde gebieden zoals de Minahassa en de Zuid-Molukken. Het andere type, meer aansluitend op de structuur van de zelfbesturen, trof men o.a. aan op Bali en in Zuid-Celebes. Er bestonden daar twee regeerorganen naast elkaar: een met de uitvoerende macht beklede Raad van Zelfbestuurders en een door middel van verkiezingen tot stand gekomen en met medewetgevende bevoegdheid beklede Vertegenwoordigende Raad.
Het staatsbestel van Oost-Indonesië zag er dus als volgt uit: aan de top de departementen en de volksvertegenwoordiging in Makassar, verantwoordelijk voor de gang van zaken in de gehele negara. Hier direct onder het niveau van de daerah's, veelal een federatie van zelfbesturende landschappen. De daerahbesturen waren naast hun autonome regeertaak in hun regionaal gebied tevens belast met de uitvoering van de negarawetten en -verordeningen. Deze taakverhouding werd in beginsel vastgelegd in een op 12 mei 1948 in Malino gehouden conferentie, terwijl tevens op negaraniveau een Senaat van Zelfbestuurders werd ingesteld. Een Commissaris van de Kroon waakte voor de nakoming van de staatsverplichtingen, verleende raad en steun bij de staatsorganisatie en stelde ambtenaren van het land ter beschikking van de negara.
Voorlopig Federaal District Batavia
Om diverse redenen werd het noodzakelijk geacht in de toekomst aan de hoofdstad van de VSI een bijzondere status te verlenen. Bij besluit van de Lt-GG werd aldus bepaald, dat het overheidsgezag van de Negara Pasundan zich voorshands niet uitstrekte tot het gebied van Batavia en Ommelanden. In november 1948 werd de kort tevoren afgetreden Regeringscommissaris voor Bestuursaangelegenheden (RECOMBA) van West-Java, Raden Hilman Djajadiningrat, benoemd tot gouverneur van dit gebied.
Pasundan
De Negara Pasundan werd op 26 februari 1948 door de regering erkend. Aan deze erkenning waren drie West-Java Conferenties vooraf gegaan. De hierna samengestelde Voorlopige Volksvertegenwoordiging kreeg de taak een staatregeling samen te stellen en een voorlopige regering in te stellen. Door de volksvertegenwoordiging werd een staatsregeling volgens West-Europees systeem vastgesteld, waarna de republikein R.A.A. Wiranatakoesoemah tot wali negara werd gekozen. Hierna volgde de definitieve erkenning van de negara op 24 april. De staatsregeling werd door de centrale regering goedgekeurd, waarna de landstaken volgens de bevoegdheidsregeling aan de nieuw gevormde negara werden overgedragen. Hierdoor kwam er een einde aan de taak van de RECOMBA West-Java, die vervangen werd door een Commissaris van de Kroon per 3 november 1948.
Djawa Tengah
Op 23 februari werd een Vertegenwoordigende Raad ingesteld in het RECOMBA-gebied van Midden-Java (sinds augustus 1947 onder Nederlandse controle). De Raad bestond uit 81 leden afkomstig uit de geledingen van de bevolking: 71 Indonesiërs, 5 Chinezen, 4 Nederlanders en 1 Arabier. Vijftig Indonesiërs vertegenwoordigden de plattelandsdistrikten, 21 vertegenwoordigden de steden. Uit de Raad werd een dagelijks bestuur gekozen plus een voorzitter. Gezien de staatkundige ontwikkelingen in Midden-Java wenste men zich niet vast te leggen over de kwestie van de status van het gebied (negara of daerah istimewa) en ook de staatsrechtelijke positie van de Vertegenwoordigende Raad werd niet bepaald. Het RECOMBA-gebied werd beschouwd als een staatkundige eenheid, waarvan de status nader zou worden bepaald. De Raad droeg de naam van Dewan Perwakilan Rakjat Djawa Tengah Sementara, met de nadruk op het voorlopige karakter ervan, en had tot taak zich te oriënteren op de bestuursvoering en deel te nemen aan de besprekingen over de vorming van de VSI.
Djawa Timur
Na de wederinstelling in 1948 van de 12 regentschappen in Oost-Java werden verkiezingen gehouden voor de vertegenwoordigende colleges van deze regentschappen. De twaalf regentschapsraden en de twee stadsgemeentebesturen (Surabaja en Malang) werden daarna aangewezen als kiescolleges voor de verkiezing van 65 afgevaardigden naar de Djawa Timur Conferentie, die op 16 november 1948 in Bondowoso aanving. Tien afgevaardigden waren aangewezen als vertegenwoordigers van de minderheidsgroeperingen. De conferentie sprak zich uit voor de status van negara en werd erkend als Voorlopig Vertegenwoordigend Lichaam (VVL). Op 26 november 1948 werd de Negara Djawa Timur officieel erkend. De regent van Banjuwangi, Raden Achmad Koesoemonegoro werd gekozen als wali negara. Het VVL stelde een staatsregeling samen, die in september 1949 werd goedgekeurd, waarna de landstaken overgedragen werden aan de negara.
Madura
In januari 1948 werd op initiatief van een op Madura werkend comité een volksstemming gehouden, waarbij de meerderheid zich uitsprak voor de negarastatus van Madura. Dit werd bewilligd bij besluit van de Lt-GG van 20 februari 1948. Als staatshoofd werd R.A.A. Tjakraningrat benoemd en een voorlopige raad, die de voorbereiding van de staatkundige organisatie tot taak kreeg, werd ingesteld. De raad bestond uit 50 leden, waarvan 40 gekozen en 10 benoemde leden. In augustus 1949 werd de regeling voor de staatkundige organisatie en de bevoegdheden door de centrale regering goedgekeurd en kort daarop werd begonnen met de overdracht van landstaken aan het negarabestuur.
Sumatera Selatan
Door de RECOMBA werd in april 1948 een Adviesraad ingesteld bestaande uit 37 leden, waarvan 22 gekozen en 15 door hem benoemde leden. Op voorstel van de Adviesraad werd de negara Sumatera Selatan op 30 augustus door de regering erkend. De Adviesraad werd tevens erkend als volksvertegenwoordiging en koos Abdul Malik tot wali negara. Op 18 december daaraanvolgend werd de bevoegdheidsregeling en de staatsregeling, die door de Volksvertegenwoordiging was opgesteld, goedgekeurd. Begin 1949 werd begonnen met de overdracht van de landsbevoegdheden aan de staat.
Sumatera Timur
Op voordracht van een plaatselijk comité, dat na de politionele actie ontstaan was, gaf de regering in oktober 1947 zijn goedkeuring aan de vorming van een staatkundige eenheid in het noorden van Sumatra. Dit werd op 25 december 1947 bekrachtigd. Het voorbereidingscomité met vertegenwoordigers van de minderheden werd aangemerkt als de voorlopige volksvertegenwoordiging. De opgestelde staatsregeling werd op 16 februari 1948 geaccordeerd, waarbij tevens de bevoegdheidsregeling op voorlopige voet werd geregeld. Tot staatshoofd werd dr T. Mansoer gekozen. In de structuur van de staat is scheiding van de wetgevende en de uitvoerende macht ver doorgevoerd. Bij de Vertegenwoordigende Raad berustte de wetgevende - en bij de wali negara de uitvoerende macht. De wali negara werd voor 5 jaar benoemd en kon door de Raad niet tot tussentijds aftreden gedwongen worden. Hij oefende het algemeen bestuur uit, stelde door de Raad goedgekeurde wetten vast en voerde de begroting uit. Alle ambtenaren stonden onder zijn bevel en bij hem berustte de opperleiding over het Veiligheidscorps, een semi-militair apparaat. Hij werd in zijn beleid bijgestaan door een Kabinet van 5 leden, die als hoge ambtelijke adviseurs fungeerden. De hoofden van de 7 departementen van algemeen bestuur waren rechtstreeks verantwoordelijk aan de wali negara. Een Commissaris van de Kroon, aangesteld vanwege de regering, waakte voor de rechten van de minderheden en verleende steun bij de staatkundige opbouw, de wetgeving en het bestuur. Vanaf februari 1948 werden de in de bevoegdheidsregeling opgenoemde landstaken aan de deelstaat overgedragen. Voorlopig werden de taken van de bestuursorganen van de in de negara gelegen zelfbesturende landschappen, die door de republiek waren uitgeschakeld, waargenomen door de Staat in afwachting van een definitieve regeling na verkiezingen. Het gezag van de negara Sumatera Timur werd in januari 1949 uitgebreid tot Zuid-Asahan en Labuan Batu.
Bangka, Billiton en Riouw
In deze op 12 juli 1947 ingestelde autonome gebiedsdelen, vonden in 1948 verkiezingen plaats voor de met overheidsgezag beklede vertegenwoordigende raden, resp. de Bangka-, Billiton- en Riouwraad. Besloten werd door de raden een federatie aan te gaan, met behoud van de zelfstandigheid voor interne aangelegenheden. Het Federatief College werd in juli 1948 in Tandjong Pinang geïnstalleerd.
Kalimantan Barat
Bij de totstandkoming van het West-Borneo Statuut op 12 mei 1947 werd uit de 15 zelfbesturende landschappen de Daerah Istimewa Kalimantan Barat gevormd. De speciale status ("istimewa") verwees naar het recht direct deel te mogen nemen aan de beraadslagingen over de vorming van de VSI, zolang de Negara Kalimantan niet tot stand zou zijn gekomen. Op 15 maart 1948 vonden verkiezingen plaats voor 22 leden van de West-Borneoraad. Deze raad, waarbij de hoogste macht berustte, bestond in totaal uit 40 leden, waarvan 22 gekozen, 15 aangewezen door de zelfbesturen en 3 leden, die door de Kepala Daerah werden benoemd. Op 12 mei 1948 werd Sultan Hamid II tot kepala daerah gekozen tijdens de eerste zitting van de West-Borneoraad. Een door de Raad uit zijn midden gekozen bestuurscollege was onder voorzitterschap van de kepala daerah, onder nadere goedkeuring van de raad, belast met de uitvoerende macht, het dagelijks beleid en de voorbereiding van de wetgeving.
Na de vorming van diverse daerah's op Borneo kwamen in januari 1948 een aantal vertegenwoordigers van de deelgebieden in Samarinda bijeen, waar men zich uitsprak voor de vorming van een Negara Kalimantan. Een ingestelde studiecommissie kwam in juli 1948 met een ontwerp-staatsregeling gereed, die weliswaar in diverse daerahraden werd besproken, maar door tijdsomstandigheden niet heeft geleid tot een tweede Borneo Conferentie.
Kalimantan Timur
Deze daerah werd op 12 mei 1947 gevormd als een federatie van 1 neo-zelfbesturend en 4 van oorsprong zelfbesturende landschappen. Elk van deze landschappen beschikte over een eigen gekozen vertegenwoordigende raad, die op hun beurt getrapt de leden kozen van de Oost-Borneoraad als vertegenwoordigend college. De federatie was uitgerust met een Raad van Zelfbestuurders, waarin de 4 vorsten en de voorzitter van het neo-zelfbesturende landschap zitting hadden. Deze Raad en de Oost-Borneoraad werkten samen bij de wetgeving. De uitvoerende macht was onder oppertoezicht van de Raad van Zelfbestuurders in handen gelegd van een uit 6 personen bestaand Bestuurscollege, waarvoor beide Raden elk drie leden voordroegen.
Kalimantan Tenggara
In deze daerah, die in maart 1947 tot stand kwam als een federatie van drie neo-zelfbesturende landschappen, vonden in april 1948 verkiezingen plaats voor de drie vertegenwoordigende raden van de landschappen, die op hun beurt getrapt de leden van de Borneo Tenggararaad aanwezen.
Dajak Besar
Bij besluit van de Lt-GG werd op 7 december 1946 de Daerah Dajak Besar gevormd onder het gezag van de Groot Dajak Raad. Aanvankelijk bestond de raad uit benoemde leden, maar werd in december 1948 vervangen door een gekozen raad.
Bandjar
Na een aanvankelijke weigering mee te werken aan de federale opbouw kwam de Daerah Bandjar pas op 14 januari 1948 tot stand. Bestuurlijk stelde men prijs op een raad bestaande uit grotendeels gekozen leden. Na verkiezingen voor 37 van de 45 leden, werd de Bandjarraad op 3 juli 1948 geïnstalleerd.
Kota Waringin
Op 18 januari 1948 werd door de zelfbestuurder een medewetgevende vertegenwoordigende raad ingesteld van 12 leden, waarvan 10 gekozen leden.
3. Departementen en Diensten
a. Departementen van Algemeen Bestuur
Bij de heroprichting van de departementen van Algemeen Bestuur werd uitgegaan van het Koninklijk Besluit van 13 oktober 1924 nr. 48 (Ind.Stb.no. 576) waarbij de werkkring van de departementen vastgesteld werd en van de sindsdien ingevoerde samenvoegingen en wijzigingen. Op grond daarvan werden in 1944, aanvankelijk informeel, de volgende departementen gecreëerd:
  1. Justitie;
  2. Financiën;
  3. Binnenlands Bestuur;
  4. Onderwijs en Eredienst;
  5. Economische Zaken;
  6. Verkeer en Waterstaat;
  7. Oorlog. ( Hoewel in september 1944 het Departement van Marine niet werd heropgericht bleef men er nadien wel van spreken. In feite berustte het oppergezag over de marine rechtstreeks bij het Ministerie in Den Haag. )
Bij de in werkingtreding op 16 september 1944 -de dag waarop de Luitenant Gouverneur-Generaal zijn taak aanving ( Zie Indisch Staatsblad 1944 no. 1, 2 en 3. ) -, van de bepalingen van Staatsblad D 65 van 1943, werd zowel deze heroprichting als de benoeming door Van Mook op 12 april 1944 van de zeven departementshoofden, geformaliseerd. Overigens had de eerste vergadering van de nieuwe Raad van Departementshoofden reeds op 23 mei 1944 in Melbourne plaatsgevonden. Bij Indisch Besluit van 4 september 1946 no. 3 werd de functie van Directeur-Generaal voor Algemene Zaken geschapen. Deze trad op als vice-voorzitter van de Raad van Departementshoofden en plaatsvervanger van de gouverneur-generaal. ( Deze functie werd bekleed door Abdoelkadir Widjojoatmodjo. In 1948 werd zijn titel eveneens gewijzigd in "secretaris van staat". Na zijn ontslag in november 1948 werd de functie opgeheven. ) De werkkring van twee departementen is in de periode 1944-1948 gewijzigd, mede tengevolge van de oprichting van een nieuw departement van Sociale Zaken bij Indisch Staatsblad 131 van 1946: Departement van Justitie: hierbij werd bij Ind.Stb. 1946 no. 113 de Dienst Sociale Zaken opgericht, welke dienst reeds bij Ind.Stb. 1946 no. 131 werd overgebracht naar het nieuw opgerichte Departement van Sociale Zaken. Departement van Financiën: het Kantoor voor Algemene Personele Zaken werd ingevolge Ind.Stb. 1946 no. 131 overgebracht naar het bij dat besluit nieuw opgerichte Departement van Sociale Zaken. Bij de oprichting van de Voorlopige Federale Regering in maart 1948 kwam men ingevolge Ind.Stb. no. 63 tot een nieuwe indeling van de departementen van algemeen burgerlijk bestuur. Bij genoemd besluit werden de volgende departementen opgericht of heropgericht en hun werkkringen vastgesteld ( Voor de werkkring van deze departementen zij verwezen naar de Bijlagen. ) :
  1. Justitie
  2. Financiën
  3. Binnenlandse Zaken
  4. Gezondheid
  5. Opvoeding, Kunsten en Wetenschappen
  6. Economische Zaken
  7. Landbouw en Visserij
  8. Waterstaat en Wederopbouw
  9. Verkeer, Energie en Mijnwezen
  10. Sociale Zaken
  11. Scheepvaart
Als lid van de voorlopige federale regering kregen de departementshoofden de titel "secretaris van staat" ( Ind.Stb. 1948 no. 62 en Bijblad no. 15163. ) . Tevens werden de volgende staatssecretariaten ingesteld, die vanwege de politieke ontwikkelingen evenwel niet van de grond zijn gekomen:
  1. Secretaris van Staat voor Binnenlandse Veiligheid, belast met de coördinatie van de politie en de voorbereiding van de vorming van een Departement van Defensie.
  2. Secretaris van Staat voor Zelfbestuurszaken.
  3. Secretaris van Staat, belast met de voorbereiding van de vorming van een Departement van Buitenlandse Zaken.
b. Diensten en Kantoren
Dienst voor Algemene Personele Zaken
Bij Indisch Besluit van 20 februari 1946 nr. 10 werd bij het Departement van Financiën ingesteld een Kantoor voor Algemene Personele Zaken. Ingevolge Indisch Staatsblad van 1946 nr. 131 werd dit Kantoor geplaatst onder het nieuw opgerichte Departement van Sociale Zaken. Ingevolge Indisch Staatsblad nr. 113 van 1948 werd het een zelfstandige dienst, rechtstreeks ressorterende onder de Luitenant Gouverneur-Generaal.
Kantoor voor Japanse Zaken
Al vanaf 1922 bestond er een Kantoor voor Japanse Zaken, dat tot taak had de Nederlands-Indische regering te adviseren omtrent alle aangelegenheden met betrekking tot Japan en in de archipel verblijvende Japanners. In 1932 werd het kantoor ondergebracht bij de Dienst der Chineesche Zaken en Oost-Aziatische Aangelegenheden, waarvan de naam in 1935 werd gewijzigd in Dienst der Oost-Aziatische Zaken (DOAZ) ( Besluit tot oprichting 7 juni 1922 no. 41 (Stb. N.I. 404). Het reglement werd vastgesteld bij besluit van 28 april 1925 no. 33 (Stb. N.I. 195). De Dienst der Chineesche Zaken en Oost-Aziatische Aangelegenheden werd opgericht bij besluit van 7 december 1932 no. 12 (Stb. N.I. 583), terwijl de naamswijziging werd ingevoerd bij besluit van 4 juli 1935 no. 22 (Stb. N.I. 311). ) . De DOAZ was geen uitvoerend lichaam, ze diende informatie te vergaren om de uitvoerende overheidsdiensten te steunen. Ten gevolge van de vooroorlogse expansiedrift van Japan zou de DOAZ zich ontwikkelen tot een gespecialiseerde inlichtingendienst bij de bestrijding van de Japanse spionage in Indië ( Zie R.D. Haslach, "Nishi no kaze hare, Nederlands-Indische inlichtingendienst contra agressor Japan"; Weesp, 1985. ) .
Gedurende het verblijf van de Nederlands-Indische regering in Australië fungeerde W.H. de Roos als "advisor of Japanese Affairs".
Bij besluit van Lt-GG Van Mook van 20 juni 1945 no. 3 (Ind.Stb. 1945 no. 109) werd het Kantoor voor Japanse Zaken afgesplitst van de Dienst der Oost-Aziatische Zaken (dat viel onder het Departement van Binnenlands Bestuur) en kwam direct te ressorteren onder de Algemene Secretarie. De Roos werd als hoofd van dit kantoor aangesteld, in 1946 zou hij opgevolgd worden door G.H. de Heer. De taak omvatte het dienen van advies en het verstrekken van inlichtingen aan de regering en aan rechterlijke en administratieve instanties inzake aangelegenheden, die verband hielden met de Japanse bezetting van Nederlands-Indië en met maatregelen te nemen ten opzichte van Japan en Japanse onderdanen. Met name waren de werkzaamheden gericht op de vervolging van de Japanse oorlogsmisdadigers, waartoe veelal werd samengewerkt met de Procureur-Generaal, het Regeringsbureau tot Nasporing van Oorlogsmisdaden, de auditeurs-militair en de presidenten van de Temporaire Krijgsraden. Hiertoe werden zelfs Japanse tolken aangehouden, die belast werden met de vertaling van de tenlasteleggingen en verdere in het Japans gestelde of te stellen stukken.
Regerings Voorlichtings Dienst
Vrijwel direct na de samenstelling van de Nederlandsch-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland in april 1942 werd de Netherlands-Indies Government Information Service (NIGIS) opgericht. ( In het vooroorlogse Indië werd de voorlichting verzorgd door de Regerings Publiciteitsdienst. ) Volgens haar instructie was de Commissie belast met de organisatie en de leiding van een Nederlands-Indische Informatiedienst, zulks in samenwerking met de in Australië verblijvende onderdelen van de Marine en het KNIL. Aanvankelijk werd de dienst door Van Mook onder de bevelen van Loekman Djajadiningrat gesteld, doch vrij spoedig nadat de organisatie vorm had gekregen kwam de dienst onder de bevelen te staan van H.V. Quispel ( Luitenant-ter-zee 1e klasse H.V. Quispel was het voormalig hoofd van de Indische Marine Voorlichtingsdienst. ) , die hiertoe vanuit Ceylon werd uitgezonden naar Melbourne. Ch.O. van der Plas, vanaf december 1942 fungerend als voorzitter van de Nederlandsch-Indische Commissie, legde grote interesse voor het publicitaire aspect aan de dag. ( In het particulier archief van Ch.O. van der Plas komt de kwestie van voorlichting en propaganda uitgebreid aan de orde; zie inventaris 2.21.266. ) De richtlijnen voor de NIGIS werden in 1943 door Van der Plas geformuleerd, die qualitate qua lid was van het geallieerde voorlichtingsorgaan, de Allied Political Warfare Committee. De taak van de NIGIS bestond uit het verzorgen van de algemene informatievoorziening aan publiek en pers, de interne berichtgeving aan de Nederlandsch-Indische Commissie en het voeren van propaganda. Men beschikte over een persafdeling en een afdeling, die het tijdschrift "Oranje" uitgaf. Een belangrijke taak was weggelegd voor de Monitoring Service, de luisterdienst van de NIGIS ( Deze dienst was aanvankelijk in Melbourne gevestigd. Een goede ontvangst van de Japanse zenders in Bandung bleek van hieruit echter niet mogelijk, zodat later in overleg met de Australiërs werd besloten de dienst in het aan de westkust gelegen Broome te vestigen. ) , die de radioberichten van de Japanse bezetter omwerkte tot "monitoring reports". Een andere afdeling verzorgde de anti-Japanse radioprogramma's gericht op Indië ( Tevens vonden er radio-uitzendingen op Indië plaats vanuit San Francisco, die onder controle stonden van het Amerikaanse Office of War Information. ) en was verantwoordelijk voor het ontwerp van de pamfletten, die boven bezet gebied werden uitgeworpen. De ex-Digoelist Boerhanoeddin werd benoemd tot hoofd van de Indonesische afdeling, belast met de redactie van het in Australië uitgegeven blad "Penjoeloeh" (De Fakkel). Een foto- en filmafdeling tenslotte, opgericht in juli 1944, werd belast met de visuele voorlichting. De eerste NIGIS-medewerkers, die het na-oorlogse Indië betraden waren de public relations officers, verbonden aan de NICA-detachementen. Na de terugkeer in oktober 1945 van de Indische regering in Batavia werd de naam van de NIGIS gewijzigd in Regerings Voorlichtings Dienst (RVD) ( De Regerings Voorlichtings Dienst in Den Haag, afdeling Indië en de afdeling Publiek Contact van het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen verzorgden de voorlichting hier te lande. ) , die direct onder de luitenant gouverneur-generaal ressorteerde. De RVD kwam onder de leiding van prof. dr K. Posthumus en had haar hoofdkantoor in Batavia en voorlichtingskantoren in Semarang ( Na de tweede politionele actie werden (onder)kantoren opgericht in Djokjakarta, Surakarta en Magelang. ) , Surabaja en Makassar ( Dit kantoor ging na de oprichting van de deelstaat Oost-Indonesië op in het Ministerie van Voorlichting. ) . In april 1946 werd de RVD, nu onder de leiding van J. Ozinga ( Het Hoofd RVD was tevens waarnemend directeur van de ROIO (Radio Omroep in Overgangstijd) en toezichthouder op het Gouvernements Film Bedrijf en de Regerings Film Distributie Dienst. ) , gereorganiseerd en kreeg de volgende afdelingsstructuur ( Onvermeld zijn de huishoudelijke en administratieve afdelingen. Voor de organisatie van de RVD 1946-1948, zie inventarisnummer 5380. ) :
  1. Politieke Voorlichting.
  2. Culturele Voorlichting.
  3. Economische Voorlichting.
  4. Journalistieke Productie.
  5. Visuele Productie.
  6. Radio Productie
  7. Afdeling Buitenkantoren.
In de loop van 1947 werd hieraan tevens een afdeling Federale Contacten toegevoegd. Na de totstandkoming van de Voorlopige Federale Regering kreeg de dienst wederom een andere organisatievorm en de leiding ging vanaf juni 1948 over op J.H. Ritman. Men kende nu de volgende afdelingen:
  1. Hoofd Voorlichting (buitenlandse voorlichting, journalistieke produktie, public relations).
  2. Afdeling Federale Contacten.
  3. Afdelingen Documentatie en Federale Basis Documentatie.
  4. Luisterdienst.
  5. Afdeling Culturele Voorlichting.
  6. Afdeling Planning (visuele produkties, brochures, pamfletten etc.).
  7. Regerings Film Bedrijf.
De omzetting van de RVD in een federaal voorlichtingsorgaan is door de omstandigheden niet meer tot stand gekomen.
4. Het NICA/AMACAB bestuur, 1944-1946
Ten behoeve van de regeling van het burgerlijk bestuur en de rechtspraak in bevrijd Nederlands-Indisch gebied waren reeds in 1944 met de Amerikanen afspraken gemaakt, waarbij de beginselen werden vastgelegd volgens welke deze zaken geregeld zouden worden, de zg. Civil Affairs Agreements. Zo ontstond de Netherlands Indies Civil Administration (NICA), welke organisatie door de landvoogd ter beschikking van de geallieerde opperbevelhebber was gesteld om in bevrijd gebied het bestuur uit te oefenen gedurende de periode, waarin de volle verantwoordelijkheid voor het bestuur nog niet aan de Nederlands-Indische regering was overgedragen. Het gemilitariseerde Binnenlands Bestuur stond derhalve onder de geallieerde opperbevelhebber, doch oefende anderzijds ook bevoegdheden uit namens de eigen regering. Zo werd de rechtspraak uitgevoerd in naam van de Koningin, onder welke titel ook de uitgifte van ordonnanties en besluiten plaatsvond.
Toen op 15 augustus 1945 de onder Amerikaans opperbevel staande South-West Pacific Area (SWPA), voornamelijk bestaande uit Java, Borneo en de Grote Oost, aan het Britse South-East Asia Command (SEAC) werd overgedragen, werden de bepalingen van het met de Amerikanen gesloten Civil Affairs Agreement vrijwel ongewijzigd overgenomen. De organisatie werd door de Britten herdoopt tot Allied Military Administration Civil Affairs Branch (AMACAB). ( Deze naamswijziging was noodzakelijk vanwege de negatieve klank die de NICA-organisatie inmiddels onder de Indonesiërs had gekregen, en mede omdat het woord "Nica" in de Javaanse mythologie staat voor "hellehond". ) De benaming AMACAB werd echter alleen gebruikt op Java en Sumatra. Op Borneo en in de Grote Oost waar de hulp van de Australische troepen werd ingeroepen om tot herbezetting te kunnen overgaan (en waar het de Nederlandse troepen toegestaan was handelend op te treden), bleef de naam NICA tot de terugtrekking van het geallieerde leger in juli 1946 gehandhaafd.
Het hoofd van het NICA/AMACAB-bureau van het Departement van Binnenlandse Zaken was belast met de coördinatie van de werkzaamheden van de verschillende departementen van algemeen bestuur, voorzoverre die tevens op het terrein van de NICA/AMACAB zelf lagen. Deze functionaris was verbonden aan de Allied Forces Netherlands East Indies (AFNEI) van South-East Asia Command (SEAC), dat eind september 1945 in Batavia werd gevestigd.
Ind.Stb. 1946 no. 5 geeft aan, dat aan de functie van CCO-NICA (chief commanding officer) de functie van gouverneur verbonden is; aan die van SO-NICA (staff officer) tot 28 september 1945 de functie van resident; aan die van CO-NICA (commanding officer) tot dezelfde datum die van assistent-resident.
Vanaf 28 september 1945 is de CO-NICA op één lijn te stellen met de resident, terwijl de Sub-CO-NICA's als assistent-residenten zijn te beschouwen. Over de taak van dit bestuur vindt men het een en ander, voorlopig alleen voor Borneo en de Grote Oost, in de ordonnanties in Ind.Stb. 1946 nrs. 17 en 18. De rangsaanduidingen bij de NICA/AMACAB kwamen vrijwel overeen, hoewel de organisatie van de dienst in de periode, dat zij heeft bestaan (tot eind november 1946) niet erg overzichtelijk was.
Nadat in juli 1946 de bestuursoverdracht van Borneo en de Grote Oost aan de Indische regering had plaatsgevonden werd de vooroorlogse bestuursvorm met residenten etc. weer ingevoerd in afwachting van een definitieve bestuursregeling. Tijdelijk werden deze gebieden gesteld onder het daartoe opgerichte Regeringscommissariaat voor Borneo en de Grote Oost, waar de Directeur Binnenlands Bestuur, dr W. Hoven, de leiding over had. De Malino en Denpasar Conferenties gaven de weg aan naar de toekomstige staatkundige verhoudingen.
Eind november 1946 werden ook Java en Sumatra door het Britse AFNEI-bestuur (Allied Forces Netherlands-East Indies) overgedragen aan de Indische regering onder Van Mook en werd de AMACAB-organisatie geliquideerd. Men kwam hierna tot de oprichting van de Tijdelijke Bestuursdienst (TB). Het Nederlandse civiele bestuur strekte zich slechts uit over enige kleine enclaves op beide eilanden, zodat met het instellen van een tijdelijk bestuur kon worden volstaan in afwachting van het terugdringen van de republikeinse invloeden.
Overzicht van de NICA/AMACAB-organisatie, 1946
Regio Functie titel
BATAVIA CCO-AMACAB
Batavia CO-AMACAB
Buitenzorg CO-AMACAB
Bandung CO-AMACAB
Semarang CO-AMACAB
SURABAJA CCO-AMACAB
Surabaja CO-AMACAB
Bali CO-AMACAB
MEDAN CCO-AMACAB
Medan CO-AMACAB
Sabang CO-AMACAB
Palembang CO-AMACAB
Padang CO-AMACAB
Bangka CO-AMACAB
Riouw CO-AMACAB
MAKASSAR CCO-NICA
Makassar CO-NICA
Menado CO-NICA
Bandjermasin CO-NICA
Samarinda CO-NICA
Balikpapan Sub-CO-NICA
Pontianak CO-NICA
Tarakan CO-NICA
Ambon CO-NICA
Ternate CO-NICA
Hollandia CO-NICA
Timor CO-NICA
5. Het Binnenlands Bestuur 1946-1949
De Tijdelijke Bestuursdienst (TB) werd op 29 november 1946 bij Ind. Stb. 130 opgericht om - specifiek - Java en Sumatra na de Britse machtsovergave civiel te besturen en was een voortzetting van AMACAB.
Indeling organisatie Tijdelijke Bestuursdienst tot augustus 1947
Afdeling Bestuurder
Java Algemeen Hoofd TB
Batavia Hoofd TB
Buitenzorg Hoofd TB
Semarang Hoofd TB
Surabaja Hoofd TB
Medan Hoofd TB Sumatra
Padang Hoofd TB
Palembang Hoofd TB
Bandung Hoofd TB
Sabang Hoofd Plaatselijk Bestuur
Op grond van de moeilijke omstandigheden werd de staat van beleg afgekondigd, een situatie die in feite in Nederlands-Indië al sinds 11 mei 1940 bestond. Hierbij vielen aan het Militair Gezag tijdelijk grote bevoegdheden toe. De residenten-hoofden van Tijdelijk Bestuur werden met "militair gezag" bekleed, teneinde alle noodmaatregelen, die de burgerbevolking raakten te kunnen doen uitgaan van bestuursambtenaren, die geacht werden de civiele gevolgen beter te kunnen overzien dan de militaire gezaghebbers. Onder de hoofden TB functioneerden hoofden van plaatselijk bestuur, vergelijkbaar met de functie van assistent-resident.
Na de politionele actie van juli 1947 kwam een uitgebreid gebied weer onder het gezag van de Nederlands-Indische regering. Een voorlopige bestuursorganisatie werd op 19 juli 1947 (Ind.Stb. 121) opgericht tot herstel van veiligheid en wederopbouw in de nieuw bezette gebieden.
De reorganisatie van het bestuur werd opgedragen aan vijf Regerings-Commissarissen voor Bestuursaangelegenheden (afgekort tot RECOMBA): in West-, Midden- en Oost-Java, voorts in Noord- en Zuid-Sumatra. In Padang bleef het Hoofd TB gehandhaafd vanwege de geringe gebiedsuitbreiding aldaar. De functies van Algemeen Hoofd TB Java en Hoofd TB Sumatra werden opgeheven. De RECOMBA'S kregen gouverneurs-bevoegdheden en werden evenals de aan hen ondergeschikt gemaakte Hoofden TB met "militair gezag" bekleed. Hen werd als ressort het door de Nederlandse troepen bezette gedeelte van de vooroorlogse provincies toegewezen. Zij werden bijgestaan door een aantal hen toegevoegde Nederlandse en Indonesische bestuursambtenaren en technische vertegenwoordigers van de Departementen van Justitie, Economische Zaken, Verkeer en Waterstaat, Sociale Zaken, Onderwijs en van de Dienst van Volksgezondheid.
Nauwe samenwerking was hen opgedragen met de voor de politionele actie verantwoordelijke Troepen-Commandanten die, waar het leger met de bevolking in aanraking kwam, zoveel mogelijk de politieke richtlijnen van de RECOMBA's dienden op te volgen.
Met het dualistisch bestuursstelsel van voor de oorlog, dat volkomen gescheiden functies aan de ambtenaren van het Europese en het Indonesische bestuurscorps toewees, werd gebroken. Waar de situatie het toeliet, werden de bestuursfuncties zo spoedig mogelijk vervuld, waarvoor ook gebruik werd gemaakt van republikeins gezinde ambtenaren. Bekwame Indonesiërs werden in alle bestuursrangen benoemd, ook waar het om de RECOMBA-functie of de plaatselijke gedelegeerden van de RECOMBA ging.
De functie van RECOMBA werd opgeheven voor die gebieden, die de negarastatus verwierven en waaraan dientengevolge de bestuurlijke taken overgedragen werden.
Na de tweede politionele actie op Java en Sumatra werd dezelfde constructie toegepast voor de reorganisatie van het bestuur. Bij Stb. 1948 no. 317 en 318 werd de functie van Territoriaal Bestuurs Adviseur (TBA) ingevoerd voor de nieuw bezette gebieden. Op grond van de Staat van Oorlog en Beleg kregen de TBA's dezelfde bevoegdheden als in 1947 aan de RECOMBA's was toebedeeld. De functie werd ingesteld ten aanzien van West-, Midden- en Oost-Java en van Noord-, Midden-, en Zuid-Sumatra. Onder de TBA waren Gedelegeerd TBA's gesteld (GTBA), die plaatselijk (zoals in Djokjakarta) regelend optraden.
In Borneo en de Grote Oost, Nieuw-Guinea, Riouw, Bangka en Billiton werd de vooroorlogse bestuursdienst vrijwel in zijn volle omvang na juli 1946 weer ingevoerd. Men onderscheidde residenten, assistent-residenten en controleurs. In de Negara Indonesia Timur werd de bestuursdienst na de overdracht van de landsbevoegdheden aan deze deelstaat, onder het gezag gesteld van het Oost-Indonesische ministerie van Binnenlandse Zaken. Voordien lag de bevoegdheid bij de Nederlandse vertegenwoordiger in Makassar, de Commissaris van de Kroon. De bestuursdienst in de overige gebieden ressorteerde onder het Departement van Binnenlandse zaken in Batavia.
Om de inleiding op één lijn te houden met het hierachter beschreven archief hebben we ons beperkt tot het aangeven van de feitelijke bestuurlijke en staatkundige structuren. Voor meer gegevens moge verwezen worden naar de beknopte literatuurlijst op pagina 35.
Schema van de centrale bestuursorganisatie van de Verenigde Staten van Indonesië in voorbereiding, 1948
Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
1. Algemeen
Het archief van de Algemene Secretarie, zoals dat berust bij het Indonesische Arsip Nasional in Jakarta (inv.nrs. 1-1745) en bij het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, bestaat in feite uit diverse in Indonesië gevormde archiefbestanden, die vanwege de tijdsomstandigheden bijeengebracht en uiteengesplitst zijn. De volgende archiefbestanden zijn hierin te onderscheiden:
a.Het archief van de Algemene Secretarie en het daaraan verbonden Kabinet van de Gouverneur-Generaal, 1944-1950. Dit archief bestaat uit een openbaar gedeelte, dat voornamelijk in Jakarta berust, en een geheim gedeelte bevattende de stukken van - meest - politieke aard, die behandeld werden door het Kabinet. Dit Kabinetsarchief bevindt zich in het Nationaal Archief in Den Haag.
b.Het archief van de Nederlandsch-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland, 1942-1944. Dit archief bestaande uit stukken opgemaakt en ontvangen door Van der Plas en Van Hoogstraten als resp. voorzitter en lid van de Commissie ( Van Hoogstraten fungeerde tot december 1942 als voorzitter. ) , bevindt zich verspreid door het gehele openbare en geheime archief van de Algemene Secretarie en is als zodanig niet los te zien of af te splitsen van het archief van de Algemene Secretarie.
c.Gedeponeerde archiefbestanden, meest van geheime aard, afkomstig van de Departementen van Algemeen Bestuur, zoals Justitie en Binnenlandse Zaken, en van enige overheidsdiensten, zoals de Regerings Voorlichtings Dienst en het Kantoor voor Japanse Zaken.
d.Gedeponeerde archieven van commissies en personen (meest in ambtelijk verband). Genoemd kunnen worden bijv. het archief van de Nederlandse delegatie in de onderhandelingen met de republiek Indonesië en het archief van de Londense periode van mr N.S. Blom, later directeur van Justitie in Indonesië.
Bij de Algemene Secretarie werd een ordeningsschema gebruikt, dat gebaseerd was op een departementaal-organisatorische, functionele en regionale grondslag. Opvallend is, dat hiermee een totale breuk tot stand werd gebracht met de ordening van vóór 1942, toen het archief in een aantal chronologisch geordende series was onderverdeeld.
De rubriekenindeling aan de hand waarvan het archief nadien geordend werd, stamt uit eind 1944 of begin 1945. In feite werden er echter te veel rubrieken ingevoerd, die elkaar wederzijds niet uitsloten. Door het te pas en onpas gebruik van de subrubriek "Algemeen" en "Diversen" kon het voorkomen, dat juist deze algemene dossiers binnen één rubriek rijkelijk door de administratie van stukken werden voorzien.
De in gebruik zijnde rubriekenlijst is begin 1948 - tengevolge van het totstandkomen van de Voorlopige Federale Regering - ingrijpend aangepast en uitgebreid. Bovendien hebben er verwisselingen plaatsgevonden in de nummering van de onderrubrieken. Een vervelende bijkomstigheid was daarbij, dat de toenmalige administratie in veel gevallen bij het aangeven van deze nieuwe nummering geen rekening heeft gehouden met de vroegere dossiervorming. Aldus hebben veel op rubriek en onder rubrieknummer bijeengeplaatste stukken betrekking op verschillende onderwerpen met als scheidingskenmerk de datum, waarop de nieuwe nummering werd ingevoerd.
2. Het in Nederland berustende gedeelte
Het merendeel van de in paragraaf 1. onder b., c. en d. genoemde archieven is naar Nederland overgebracht en bevindt zich thans in het Nationaal Archief. Deze bestanden, die aangeduid werden als "Eerste en Tweede Zending" (vanwege de verscheping in twee fasen, in 1951 en 1952), bevatten de vrijwel complete neerslag van het politiek en staatkundig handelen van de Nederlands-Indische regering. Reeds voor de souvereiniteitsoverdracht waren in Indonesië maatregelen genomen om de daar berustende archieven te splitsen in delen die bestemd waren om aan de Verenigde Staten van Indonesië te worden overgedragen en delen die om diverse redenen daarvan uitgezonderd dienden te worden. Bij geheime brief van 26 september 1949 nr. HC/68 AST berichtte de Algemeen Secretaris namens de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon aan de diverse departements- en diensthoofden, dat het, vooruitlopend op wat daaromtrent op de Ronde Tafel Conferentie zou worden beslist, wenselijk was een uitsplitsing te maken van de in Indonesië berustende overheidsarchieven, opdat reeds voor de souvereiniteitsoverdracht een daarvoor in aanmerking komend gedeelte van deze archieven ter beschikking zou komen en blijven van de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon. Dit werd natuurlijk in de eerste plaats nodig geacht in verband met de toekomstige taakuitoefening van het Hoge Commissariaat van het Koninkrijk der Nederlanden in Indonesië. Met nadruk werd echter in de brief gesteld dat daarbij ook die archieven en bestanden moesten worden betrokken die, gezien het politiek, vertrouwelijk dan wel persoonlijk karakter daarvan onder de berusting van de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon zouden moeten blijven. Om ervoor te zorgen dat een goede bestuursvoering aan beide zijden gecontinueerd zou kunnen worden, moesten van de daarvoor in aanmerking komende bescheiden eventueel duplikaten worden gemaakt. Tenslotte bepaalde de brief, dat terstond een afzonderlijke registratuur zou moeten worden ingevoerd, opdat deze nieuw te vormen archieven reeds vanaf het begin naar deze scheidingscriteria zouden kunnen worden geordend. Bij de Algemene Secretarie werd vanaf dat moment dan ook een afzonderlijke serie stukken gevormd met als kenmerk "HC/geh". Stukken met dit kenmerk moesten bij binnenkomst op de departementen ook daar als een aparte eenheid worden geregistreerd en bewaard. Gevolg van al deze bepalingen was dat er op de Algemene Secretarie een "tweede archief" werd gevormd met eigen agenda's en registers en dat door de diverse departementen en diensten de daarvoor in aanmerking komende bestanddelen werden afgesplitst en overgebracht naar de kantoren van de Algemene Secretarie en daar ter beschikking van de Hoge vertegenwoordiger van de Kroon werden gesteld. In het bijzonder betrof deze afscheiding stukken betreffende Nederlands Nieuw-Guinea, die uiteraard voor de Nederlandse regering van blijvend aktueel belang waren. Toen het er naar uit begon te zien dat de verhouding tot de Verenigde Staten van Indonesië zodanig zou verslechteren, dat men voor het voortbestaan van deze staatkundige structuur moest vrezen, werden -in twee fasen- de aldus gevormde en bijeengebrachte bestanden naar Nederland overgebracht. Het gaat resumerend om de volgende bestanden:
  1. Het geheim archief van de Algemene Secretarie en het Kabinetsarchief van de Luitenant Gouverneur-Generaal en de hem opvolgende Hoge Vertegenwoordigers van de Kroon, waarbij opgenomen de brief- en telegramseries van de Algemene Secretarie, geheim en openbaar en de dossiers, brief- en telegramseries met het registratiekenmerk "HC/geh".
  2. Archivalia afkomstig van de voorzitter, secretarissen en leden van de Nederlandse delegaties bij de onderhandelingen met de Republiek.
  3. Archiefbestanden van het Departement van Justitie.
  4. Archiefbestanden van het Departement van Binnenlands Bestuur en van het Departement van Binnenlandse Zaken.
  5. Archiefbestanden van de Dienst der Volksgezondheid, de Medische Coördinatieraad en het Departement van Gezondheid.
  6. Archiefbestanden van het Departement van Verkeer en Waterstaat en van het Departement van Verkeer, Energie en Mijnwezen.
  7. Archiefbestanden van het Departement van Sociale Zaken.
  8. Archiefbestanden van het Kantoor voor Japanse Zaken.
  9. Archiefbestanden van de Netherlands-Indies Government Information Service en van de Regerings Voorlichtings Dienst.
  10. Overige gedeponeerde archivalia, te weten:
    1. archivalia afkomstig van Raden Loekman Djajadiningrat, lid van de Nederlandsch-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland en lid van de Raad van Bijstand voor Nederlands-Indische Zaken.
    2. archivalia afkomstig van mr C.C. de Rooij, staff-officer en chief commanding officer NICA in Morotai en in Makassar.
    3. archivalia van mr Ch.W.A. Abbenhuis, algemeen hoofd tijdelijke bestuursdienst op Java.
    4. archivalia van dr ir P.Honig, voorzitter van de Coördinatiecommissie voor Natuurwetenschappelijke Zaken.
    5. archivalia van prof. mr K.L.J.Enthoven, raadadviseur van de Nederlands-Indische regering op staatsrechtelijk terrein.
    6. archivalia van Raden Mas mr A.G.Pringgodigdo, Secretaris van Staat van de Republik Indonesia.
    7. archivalia van ir Soekarno als voorzitter van de Dewan Sanyo: het Indonesisch adviescollege van het Japanse militaire bestuur op Java.
  11. Het archief van de Procureur-Generaal bij het Hooggerechtshof in Batavia.
  12. Partikuliere verzamelingen te weten:
    1. archivalia afkomstig van dr H.J. van Roijen.
    2. archivalia van Ch.O. van der Plas.
    3. archivalia van mr N.S.Blom.
De eerste zending, voorheen bekend onder de naam "Algemene Secretarie Eerste Zending" of "AS-1", kwam in 1951 in Nederland aan, verpakt in 31 kisten. Van deze zending werd op het Ministerie van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen een globale beschrijving gemaakt met opgave van de herkomst van de bundels. Enige tijd later werd er ook nog een klapper op vervaardigd. Op 6 juli 1953 werd de gehele zending overgedragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat de behartiging van de Uniezaken had overgenomen. De tweede zending, voorheen bekend onder de naam "Algemene Secretarie Tweede Zending" of "AS-2", werd in september 1952 naar Nederland verscheept tezamen met het archief van de Vertegenwoordiger van het Ministerie van Financiën en het archief van de Afdeling Indonesië van het Nederlands Rode Kruis. Na afscheiding van bovengenoemde archieven beleven er 17 kisten over. De inhoud bestond uit 1119 inventarisnummers, voorzien van een globale beschrijving evenwel zonder vermelding van datum en herkomst van de bundels. Uit beide bestanden waren inmiddels de stukken die betrekking hadden op Nieuw-Guinea afgescheiden en ter beschikking gesteld van de Directie Nieuw-Guinea van het Ministerie van Uniezaken en Overzeese Rijksdelen. Van deze bestanddelen werd later door de departementsambtenaar P. Nienhuis een aparte inventaris gemaakt, getiteld "Algemene Secretarie, Nieuw-Guinea". Bij deze inventarisatie werd niet gelet op de herkomst van de stukken, zodat een breed scala aan archiefvormers in dit "archief" werd aangetroffen. Naar analogie werd dit bestand ook wel aangeduid als "AS-3". Om onduidelijke redenen werd het bestand "AS-2" niet overgedragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoals dat met "AS-1" wel het geval was geweest. In 1960 was aan dr M. Boon van overheidswege opdracht gegeven tot het verzamelen en publiceren van archivalia over de Indonesische kwestie, welke werkzaamheden na zijn overlijden, in 1968 werden voortgezet door dr C. Smit, als honorair-adviseur verbonden aan de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis. De sterk toegenomen belangstelling voor de geschiedenis van de gebeurtenissen in Indonesië was in dat zelfde jaar tot een climax gekomen naar aanleiding van een krantenartikel en de daarop gevolgde televisieprogramma's over door Nederlandse militairen in Indonesië bedreven excessen. Door de regering werd een bronnen-onderzoek gelast, dat uitmondde in een zeer uitvoerige nota. ( "Nota betreffende het archievenonderzoek naar gegevens omtrent excessen in Indonesië begaan door Nederlandse militairen in de periode 1945-1950"; Den Haag, 1969. ) Hierin werd veel aandacht besteed aan de slechte toegankelijkheid van de meeste archieven die bij het onderzoek betrokken waren. Mede naar aanleiding van de ontstane publiciteit werd in 1969 aan de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis de opdracht verstrekt tot publikatie van de officiële bescheiden uit overheids- en andere archieven betreffende de Nederland-Indonesische betrekkingen in de periode 1945-1950. Met de bewerking van deze bescheiden werd prof. dr S.L. van der Wal belast. Op diens verzoek werd in 1970 het archiefdeel "AS-1", met de inventarisatie waarvan op het Algemeen Rijksarchief juist was begonnen, tijdelijk overgebracht naar het archievendepot van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het zou pas in 1983 weer worden teruggebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Tenslotte nog het volgende. De in deze inventaris beschreven stukken zijn door de toenmalige administratie in ruime mate gebruikt voor het plaatsen van marginale aantekeningen en commentaren. Helaas echter hebben latere gebruikers van dit archief zich niet ontzien hier het hunne aan toe te voegen. Zo kan men op diverse stukken met inkt aangebrachte notities vinden van professor Van der Wal, die hem moesten dienen bij de voorbereiding van zijn bronnenpublikatie over de Indonesische kwestie.
In 1965 werd door de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, het voorstel gedaan de uit Indonesië overgekomen archieven over te dragen aan het Algemeen Rijksarchief. Dit advies was vooral ingegeven door de gebleken ontoegankelijkheid van het archief, de publieke belangstelling en de onoordeelkundige vernietiging die zou zijn toegepast. Men wenste een gewaarborgde bewaring en vooral een inventarisatie van het gehele bestand. Het daarop volgende jaar werd inderdaad het gedeelte "AS-2" (Algemene Secretarie Tweede Zending), het "archief" Algemene Secretarie Nieuw-Guinea (AS-3) en enige andere bestanden door de toenmalige beheerder, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht. Een proces-verbaal werd daarbij niet opgemaakt. Men wilde daarmee wachten totdat de voorgenomen overdracht van het gehele archiefbestand van het voormalig Ministerie van Koloniën en zijn rechtsopvolgers zou hebben plaatsgevonden. Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd, eveneens in 1966, het archiefdeel "AS-1", met procesverbaal, overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Het percentage stukken van de Algemene Secretarie, dat voor vernietiging werd voorgedragen aan de Directeur van het Arsip Nasional is zeer gering gehouden, ca. 5%. Het betreft dan voornamelijk stukken betreffende administratief-huishoudelijke kwesties van de Algemene Secretarie zelf. Waar enige twijfel bestond omtrent het al of niet bewaren werd gekozen voor het eerste. Hieronder volgt een opgave van de ter vernietiging voorgedragen stukken betreffende het in Jakarta berustende archiefbestand van de Algemene Secretarie.
  • 1. Toekenning buitenlands verlof in individuele gevallen, 1947. (APE)
  • 2. Cryptische lijsten van verzonden stukken aan het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen, 1949-1950. (-)
  • 3. Enige losse telegrammen met kopieën betreffende individuele personele zaken, 1945-1946. (APE)
  • 4. Enige losse stukken van Marine, 1945-1946. (AM)
  • 5. Staten van voorgeschoten gelden, 1948. (AA)
  • 6. Kasbonnen van de kleine kas, diverse jaren. (AA)
  • 7. Kantoorbehoeften en -onkosten, div. jaren. (AA)
  • 8. Losse telegrammen kleine betalingen Dep. van Financiën, 1945-1949. (AF)
  • 9. Dossier "gebruik auto's Camp Columbia", 1944-1945. (AA)
  • 10. Verstrekte dokterscertificaten personeel, div. jaren. (AA)
  • 11. Afgegeven kwitanties, 1949-1950. (AA)
  • 12. Afgegeven kwitanties, 1950. (AA)
  • 13. Representatiekosten, 1948-1949. (AA)
  • 14. Telefoon- en telegramrekeningen. 1947-1949. (AA)
  • 15. Bonnen en fakturen, 1949-1950. (AA)
  • 16. Nummerbewijzen van voertuigen, 1947-1948. (AA)
  • 17. Losse stukken over buitenlandse aangelegenheden vnl. internationaal overleg, gestencild, 1945-1949. (ABU)
  • 18. Overwerkstaten en betalingsstaten, 1949-1950. (AA)
  • 19. Verstrekte brieven inzake financiële machtigingen, 1949. (AA)
  • 20. Deviezenvergunningen individuele gevallen, 1947-1948. Met name inzake de aankoop van kantoormateriaal. (AA)
  • 21. Aantekeningen Sociale Zaken, z.j. (ASZ)
  • 22. Verzendlijsten, klad, 1946-1948. (AA)
  • 23. Comptabele stukken Financiën, 1948. (AF)
  • 24. Losse begrotingsstukken Financiën, 1948-1949. (AF)
  • 25. Delegaties van gelden, 1948-1949. (AA)
  • 26. Expeditielijsten, 1949. (AA)
  • 27. Klad-agendanummerlijst, fragment, z.j. (AA)
  • 28. Telegrammen ter bevestiging, 1949-1950. (AA)
  • 29. Verzendlijst telegrammen, klad, 1949-1950. (AA)
  • 30. Maandstaten salarissen en pensioenen, 1949. (AA)
  • 31. Maandelijkse traktementsstaten, 1950. (AA)
  • 32. Maandelijkse traktementsstaten, 1948. (AA)
  • 33. Kaarten van in gebruik zijnde auto's, z.j. (AA)
  • 34. Verblijfkosten, schulden ambtenaren, 1946-1948. (AA)
  • 35. Voorgeschoten gelden, 1950. (AA)
  • 36. Schoolverklaringen personeel, 1949. (AA)
  • 37. Lijsten van verzonden brieven, 1948. (AA)
  • 38. Kleine betalingen van de Alg. Secretarie, 1946. (AA)
  • 39. Idem, 1947. (AA)
  • 40. Idem, 1948. (AA)
  • 41. Idem, 1948. (AA)
  • 42.Kleine betalingen van de Alg. Secretarie, 1948-1949. (AA)
  • 43. Idem, 1949. (AA)
  • 44. Kleine betalingen van de Alg. Secretarie, 1949. (AA)
  • 45. Idem, 1949. (AA)
  • 46. Kleine betalingen van de Alg. Secretarie, 1949. (AA)
  • 47. Idem, 1950. (AA)
  • 48. Correspondentie over de druk van het Staatsblad, abonnementen etc., 1950. (AA)
  • 49. Aanvragen telefoonaansluitingen, 1948. (AA)
  • 50. Rekeningen aanschaf kantoormateriaal, 1950. (AA)
  • 51. Telegrammen reiskosten verbonden aan het bezoek van Tweede Kamerleden, 1948-1949. (AA)
  • 52. Kleine kas, 1948. (AA)
  • 53. Voorschotten, 1948. (AA)
  • 54. Stortingsbewijzen, 1947-1949. (AA)
  • 55. Kasbewijzen, 1949. (AA)
  • 56. Kwitanties, 1949. (AA)
  • 57. Transportbewijzen inzake goederen, 1949. (AA)
  • 58. Enige losse stukken van het Dep. van Oorlog, 1947-1949. (AO)
  • 59. Lijsten van stukken verzonden per koerier, 1944-1946. (AK)
  • 60. Idem, 1949. (AK)
  • 61. Idem, 1947, 1950. (AK)
  • 62. Inzamellijsten personeelsfonds, 1948. (AA)
  • 63. Ingekomen rekeningen van luchtvaartmaatschappijen, 1948. (AA)
  • 64. Comptabele stukken, losse rekenigen, z.j. (AA)
  • 65. Diverse losse stukken, 1945-1949.
Uit het in het Nationaal Archief berustende bestanddeel is vrijwel niets vernietigd. Wel zijn waar nodig doublures verwijderd en overgedragen aan het Arsip Nasional.
Verantwoording van de bewerking
1. Het in Jakarta berustende gedeelte
De inventarisatie van dit archiefdeel werd ter hand genomen tijdens het verblijf van de samenstellers in Jakarta en uitgevoerd in het kader van het tussen Nederland en Indonesië gesloten Cultureel Verdrag en de daaruit voortvloeiende samenwerking tussen de archiefdiensten van beide landen. Het beschrijven vond plaats in Jakarta, het ordenen en het ineenzetten van de inventaris in Den Haag.
De naoorlogse roerige situatie in Indonesië en de voortdurende bestuurlijke wijzigingen hebben gevolgen gehad voor de archiefvorming. Bij de inventarisatie werd een gebrekkige en slordige dossiervorming geconstateerd. Ook het toegepaste ordeningsplan van de toenmalige administratie maakte diverse interventies nodig om de staatkundige en bestuurlijke veranderingen naar behoren in de inventaris tot uiting te laten komen.
Bij de indeling van de inventaris is uitgegaan van de departementale opbouw van de Voorlopige Federale Regering, zoals die in 1948 (Ind.Stb. 63) werd vastgesteld.
Doordat veel op rubriek en onder rubrieknummer bijeengeplaatste stukken betrekking hebben op verschillende onderwerpen, moest iedere bundel in zijn geheel worden doorgenomen. Hoewel het archief zich dus niet in die totale chaos bevond, die men op grond van sommige berichten had kunnen verwachten, bleek de herordening toch een zeer tijdrovend werk te zijn.
Bij de ordening is uitgegaan van de bestaande rubriekenindeling, die echter, vanwege de eerdergenoemde bezwaren, aanmerkelijk moest worden aangepast. Om toch de band met de vroegere indeling te kunnen behouden zijn de codes van deze rubrieken bij elke beschrijving vermeld. Een lijst van de codes en hun betekenis is als Bijlage opgenomen.
Blijkens de rubriek "Seriematig geordende besluiten" moeten er vroeger complete chronologische registers van besluiten van de Luitenant Gouverneur-Generaal en series minuut-besluiten van de Algemeen Secretaris hebben bestaan. Van deze belangrijke series is slechts een fractie bewaard gebleven. Dit laatste gaat eveneens op voor de ingangen, zoals klappers en agenda's, die echter voor het raadplegen van het archief in strikte zin niet noodzakelijk zijn vanwege het toegepaste rubriekenstelsel. Over het algemeen maakt het archief een vrij complete indruk: belangrijke lacunes werden althans door ons niet aangetroffen.
Gezien de beperkte tijd, die de inventarisatoren in Jakarta tot hun beschikking hadden, konden de stukken binnen de dossiers veelal niet naar chronologie geordend worden. De gebruiker van het archief dient hier rekening mee te houden.
Naar schatting omvat ca. 25% van dit archiefbestand stukken van individuele personele aard en algemene personele regelingen. Deze dossiers konden gezien het tijdgebrek niet nader toegankelijk worden gemaakt en zijn zoveel mogelijk op jaar geordend. In veel gevallen echter zijn stukken over meerdere jaren betreffende een bepaalde ambtenaar bijeengebracht, zodat de indeling in jaarbundels minder strikt is dan uit de beschrijving zou kunnen worden opgemaakt. De personeelsdossiers en met name die van leidende ambtenaren bevatten veelal meer gegevens dan puur personele. Vooral zijn dan gegevens te vinden over de organisatie van de dienst, visies op ambtelijke kwesties, studieopdrachten en verslagen van dienstreizen. De scheiding tussen de individuele dossiers en de personele regelingen is in veel gevallen minder strikt.
In zijn totaliteit blijkt het openbare archief van de Algemene Secretarie, zoals dit berust bij het Arsip Nasional (inv.nrs. 1-1745), een belangrijke bron te zijn voor historisch onderzoek. De centralistische opzet van het Indisch bestuur deed vrijwel iedere te nemen beslissing van enige importantie belanden ten burele van de Luitenant Gouverneur-Generaal en zijn Secretarie, een situatie, die vergelijkbaar is met de Staatssecretarie van Koning Willem I. De taak van de Departementen van Algemeen Bestuur lag dan ook voornamelijk op het organisatorische vlak en op de toelevering van voordracht-besluiten aan de Algemene Secretarie. Het grotendeels ontbreken van de archieven van de naoorlogse departementen komt hierdoor minder hard aan. De door beide inventarisatoren opgedane ervaringen met het archief van het Departement van Sociale Zaken (1946-1950), dat inmiddels door het Arsip Nasional werd geïnventariseerd, onderschrijft deze constatering.
De omvang van het archiefdeel, dat aanvankelijk 80 meter bedroeg, is teruggebracht door het verwijderen van te vernietigen stukken, doublures, oude mappen en door het compacter verpakken. Zij bedraagt thans ca. 60 meter.
2. Het naar Nederland overgebrachte gedeelte
De eerder geschetste bewogen geschiedenis van de naar Nederland overgebrachte archieven heeft zijn weerslag gehad op het inventarisatieproces. In de eerste plaats bleef gedurende meer dan 12 jaar de helft van het bestand buiten het bereik van het Algemeen Rijksarchief. Dit gedeelte "AS-1", kwam immers pas na de overbrenging van de archieven van het voormalig Ministerie van Koloniën in 1983 weer in de depots van het Algemeen Rijksarchief terug. Niet alleen had gedurende die tijd de inventarisatie van het bestand volkomen stilgestaan, ook was er op het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de toenmalige beheerder van de "koloniale" archieven, vrij willekeurig mee omgegaan. Belangrijke series rapportage waren er uitgelicht en, samen met de op het Ministerie van Koloniën en rechtsopvolgers "regulier" binnengekomen rapportages, verenigd tot de serie "Rapportage Indonesië". Dat door deze volkomen met het herkomstbeginsel strijdige handelingen curieuze zaken zijn ontstaan zal duidelijk zijn. In de verzameling "Rapportage Indonesië" vindt men in één bundel op de rapportages afwisselend de marginale commentaren van Van Mook of zijn kabinetsdirecteur Koets en die van de bewindslieden op het departement in Den Haag! Bovendien zijn op deze wijze bij de bestaande ministeriële stukken rapporten opgenomen waarvan het wellicht nooit de bedoeling is geweest dat deze de Haagse burelen zouden bereiken. Het bleek ondoenlijk om deze zowel uit historisch als uit archivistisch oogpunt ontoelaatbare toestand weer ongedaan te maken. Opdat er geen historisch onjuiste conclusies worden getrokken zal de gebruiker van de verzameling "Rapportage Indonesië" in de inleiding op deze inventaris hierop geattendeerd worden.
Met de inventarisatie van het gedeelte "AS-2" werd reeds in 1969 begonnen. In deze eerste fase bestonden de werkzaamheden uit het schonen, het verwijderen van doublures, het beter beschrijven en het uitsplitsen van de vaak vrij willekeurig gevormde bundels. In de loop der jaren groeide een fichesbestand dat bijna drie maal zoveel beschrijvingen kende als de oorspronkelijke inventaris. De aldus ontstane fiche-beschrijvingen werden in de loop der tijd aangepast, verder verfijnd en tenslotte geordend in een globale op de praktijkvraag gerichte rubrieksgewijze indeling. Tot het definitief maken van een indelingsopzet kon het voorlopig niet komen aangezien het toch slechts ging om de helft van een groter geheel. Pas toen in 1983 beide archiefdelen weer in één ruimte en onder één beheer waren bijeengebracht kon een begin worden gemaakt met de definitieve inventarisatie.
De werkzaamheden hieraan vingen aan met het verbeteren van de beschrijvingen van het bestand "AS-1". Deze werden geheel herzien, waar nodig uitgesplitst (in soms meer dan 100 nieuwe beschrijvingen) en geschoond. Vervolgens werden de beschrijvingen van die bestanddelen die niet behoorden tot het archief van de Algemene Secretarie eruit gehaald en naar herkomst voorlopig apart gegroepeerd. Tenslotte werd een nieuw ordeningsschema ontworpen waarin de beschrijvingen van "AS-1", "AS-2" en "AS-3" (Algemene Secretarie - Nieuw-Guinea) in elkaar geschoven zouden kunnen worden tot een aanvaardbaar geheel.
Dit laatste ging met zeer grote moeilijkheden gepaard. Het geheim archief van de Algemene Secretarie en het kabinets-archief van de Landvoogd is namelijk verre van een organisch gegroeid bestand. Het is een conglomeraat van nota's, brieven, rapporten en telegrammen, die dienden ter vaststelling van een beleid, dat het onverzoenlijke moest verzoenen en het onmogelijke mogelijk moest maken, terwijl ondertussen ook nog gezorgd moest worden voor een geregeld bestuur in die gebieden die onder het Nederlands koloniaal gezag stonden. Dit betekent dat uit de bij de Algemene Secretarie binnenkomende stroom informatie voortdurend ad hoc selecties gemaakt werden en semi-permanente dossiers gevormd werden waaruit vaak in een later stadium weer stukken overgebracht werden naar andere dossiers als de ontwikkelingen dat nodig maakten. Veel van de seriematig binnenkomende rapporten werden op grond van de daarin voorkomende passages niet bij de serie gevoegd, maar verborgen in een onderwerpsdossier of gevoegd bij de vergaderstukken bestemd voor de onderhandelingsdelegaties. Veel stukken hebben nooit een plaats in een dossier of een serie gevonden, maar zijn op of rond het bureau van de beleidsmaker blijven hangen. Elk bij de Algemene Secretarie binnenkomend stuk of rapport kon namelijk door de beleidsmakers op diverse manieren gebruikt worden: ter uitvoering van de reguliere bestuursvoering, ter instruktie van de delegatie bij de onderhandelingen met de Republiek of ter uitvoering van het beleid ten aanzien van de staatkundige hervormingen. Deze situatie maakte het ontwerpen van een sluitend ordeningsschema dus wel zeer lastig, zo niet onmogelijk.
De bij de Algemene Secretarie gedeponeerde archieven leverden extra problemen op bij de inventarisatie aangezien het hier ging om vrij willekeurig bijeengebrachte en onvolledige bestanden. Uitzondering hierop vormden de archieven van de Nederlandse delegaties bij de onderhandelingen met de Republiek Indonesia. Om die reden wordt de inventaris van deze bestanden voorafgegaan door een eigen inleiding en verantwoording. De verzameling stukken afkomstig van het Kantoor voor Japanse Zaken bevat de neerslag van de werkzaamheden verricht ten behoeve van de vervolging en berechting van oorlogsmisdadigers, opgedragen respectievelijk gevraagd door de diverse rechterlijke instanties en andere overheidsdiensten. Het heterogene en documentaire karakter van deze verzameling komt in de inventaris duidelijk naar voren.
Het uiteindelijke resultaat van de inventarisatie-arbeid kon alleen maar bereikt worden door het sluiten van compromissen, die nieuwe compromissen uitlokten en een uiteindelijke beslissing. Een strikte uniformiteit en een consequent volhouden aan eenmaal gekozen uitgangspunten en ordeningscriteria vereiste in deze fase een vrijwel continu arbeidsproces, waarvoor de mogelijkheden maar uiterst beperkt aanwezig waren. Het resultaat van die arbeid ligt voor u. Een archivistisch beter verantwoordde inventaris behoorde misschien wel tot de mogelijkheden, maar daar waar gekozen moest worden tussen zuiverheid in de leer of praktischer en gebruikersvriendelijker oplossingen werd meestal gekozen voor het laatste.
Nog een aantal praktische opmerkingen. Daar waar nodig zijn via kruisverwijzingen oplossingen gezocht voor niet voor compromissen vatbare problemen. Dat houdt echter niet in dat dat het ontbreken van een zodanige verwijzing betekent dat de plaatsing van het bewuste inventarisnummer eenduidig was. De gebruiker van deze inventaris moet zich voortdurend voor ogen houden, dat de verstrengeling van veel in die tijd spelende kwesties op de dossiervorming en rubriekenindeling een duidelijk stempel heeft gedrukt. Voorts zij vermeld dat een aantal indelingscriteria zijn overgenomen van de bij de Algemene Secretarie bestaan hebbende registratuurplannen. Deze criteria werden ook bij de inventarisatie van het eerste meer administratief-bestuurlijke deel van deze inventarisreeks gehanteerd. Dat is de oorzaak van de soms in onze ogen wat onlogisch aandoende opbouw van bepaalde rubrieken, zoals met name naar voren komt in de geografische ordening van de landenbundels.
Tevens dient een woord gezegd te worden over de in de inventaris gehanteerde spelling van het Indonesisch. De standaardisatie van het Indonesisch leidde in 1948 tot de vervanging van de "oe" door de "u". ( Deze werd gevolgd door een verdere spellingswijziging in 1972, de z.g. "ejaan yang disempurnakan", waarbij de letters dj, j, nj, sj en tj geschreven werden als respektievelijk j, y, ny, sy en c. Deze spellingswijziging wordt in de inventaris niet gevolgd. ) In de tekst zijn de namen van plaatsen en organisaties gesteld in de spelling van 1948; de namen van Indonesische personen volgen echter hun oorspronkelijke schrijfwijze met "oe".

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Deels openbaar, deels beperkt openbaar (A+B). B betreft inv.nrs. 5282, 5284.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven, nummer toegang 2.10.14, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Alg. Secretarie Ned.-Ind. Regering, 2.10.14, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Bewaarplaats van originelen De archivalia Pringgodigdo evenals die van Soekarno, zijn als behorend tot het archief van de Republik Indonesia, in originali overgedragen aan het Arsip Nasional in Jakarta ( Van deze archivalia zijn fotokopieën gemaakt: zie inv.nrs. 5641-5656 en 5657-5667. ) . Dit is ook geschied met een aantal losse archivalia die bij het inventariseren werden aangetroffen en die voor een deel behoorden te worden ingevoegd in het te Jakarta berustende vooroorlogse archief van de Algemene Secretarie.
Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal Een deel van het archiefbestand van de Algemene Secretarie (de inventarisnummers 1 t/m 1745) berust bij het Arsip Nasional van de Republik Indonesia in Jakarta. Dit bestanddeel bevat voornamelijk het openbare archief van de Algemene Secretarie en voorts geringe gedeelten van het kabinetsarchief en van het archief van de Nederlands-Indische Commissie voor Australië en Nieuw-Zeeland. Dit archiefdeel was bestemd om aan de Verenigde Staten van Indonesië te worden overgedragen.
  1. Stukken uit het archief Algemene Secretarie, 1816-1942.
  2. Stukken uit het archief Algemene Secretarie, 1944-1949.
    Zie voor een gedeelte ook inv.nrs. 406-409 en 3328-3329.
  3. Stukken uit het archief van het Departement van Binnenlands Bestuur tot 1942.
  4. Stukken uit het archief van de Commandant der zeemacht in Nederlands-Indië, hoofd van het Departement der Marine tot 1942.
  5. Stukken uit het archief van het Departement van Justitie tot 1942.
  6. Stukken uit het archief van de Procureur-Generaal van het Hooggerechtshof van Nederlands-Indië tot 1942.
  7. Stukken uit het archief van de Dienst der Volksgezondheid tot 1942.
  8. Het archief van de Balai Muslimin Indonesia in Dajakarta, 1945.
  9. Achivalia van Ir. Soekarno als voorzitter van de Dewan Sanyo, 1943-1945.
    Kopieën van deze archivalia zijn opgenomen in inv.nrs. 5657-5667.
  10. Archivalia van raden mas A.G. Pringgodigdo, Secretaris van Staat van de Republik Indonesia.
    Kopieën van deze archivalia zijn opgenomen in inv.nrs. 5641-5656.
  11. Stukken uit het archief van het Sekretariat Negara van de Republik Indonesia, 1945-1949.
  12. Stukken uit het archief van de Agrarische Commissie (Panitia Agraria) van het Ministerie van Binnnenlandse Zaken van de Republik Indonesia, 1945-1949.
Van het archief van de Procureur-Generaal bestaat reeds een summiere en voorlopige magazijnlijst. Ten aanzien van de archiefbestanden Van Roijen, Van der Plas en Blom werd het beter geacht deze bestanden te integreren in de reeds in het Nationaal Archief berustende verzamelingen van deze archiefvormers. Eveneens buiten deze inventaris gehouden zijn archivalia die zijn overgedragen aan het Centraal Archieven Depot van het Ministerie van Defensie.
  1. Archief van het Kabinet van de Legercommandant
    • Stukken betreffende de status van Nieuw-Guinea, 1948-1949. (oud nr. AS-NNG 37)
    • Stukken betreffende de overbrenging van politieke delinquenten naar Nieuw-Guinea, 1947. (oud nr. AS-NNG 3-152)
    • Stukken betreffende het beheer van goederen in de Grote Oost, de controle op het militair vliegverkeer, de brand in de militaire dump in Biak en het gebruik van vliegvelden in Nieuw-Guinea door de Australische en Amerikaanse luchtmacht, 1946-1947. (oud nr. AS-NNG 190)
    • Stukken inzake het verzoek om inlichtingen over de bemanning van een in 1944 boven Nieuw-Guinea vermist Amerikaans vliegtuig, 1946. (oud nr. AS-NNG 191)
    • Stukken betreffende het Papoea-bataljon en de ongeregeldheden in Sarmi en het hierover gerezen konflikt met de resident van Nieuw-Guinea, Van Eechoud, 1947. (oud nr. AS-NNG 203)
  2. Archief van de Kwartiermeester-Generaal
    • Stukken betreffende de instelling van een militair territorium op Nieuw-Guinea en de personele en materiële voorziening van de daar te vestigen militaire organisatie, november-december 1949. (oude nrs. AS-NNG 179-181)
    • Stukken afkomstig van de Leger Materieel Dienst, ressorterend onder de Kwartiermeester-Generaal, betreffende aanvragen tot het verstrekken van wapens aan militaire en civiele instanties in Nieuw-Guinea, juni-december 1949. (oud nr. AS-NNG 200)
  3. Archief van de Militair Geneeskundige Dienst
    • Rapporten en verslagen van inspektiereizen en vergaderingen van de Militair Geneeskundige Dienst in Nieuw-Guinea, 1948-1949. (oud nr. AS-NNG 198)
  4. Archief van de Dienst voor Algemene Personele Zaken
    • Een verzameling alfabetisch geordende personeelsdossiers betreffende uit Indonesië repatriërende militairen opgemaakt door de Afdeling Demobilisatie van de Dienst voor Algemene Personele Zaken over de jaren 1948-1950; omvang 2 strekkende meter.
Ten departemente werden met name uit het bestand "AS-1" (Algemene Secretarie Eerste Zending) een aantal stukken verwijderd, die deels zijn terechtgekomen in het archief van het Bureau Antecedentenonderzoek van het Ministerie (BURAM). Via dit bureau is vervolgens een aantal van deze stukken overgedragen aan de Binnenlandse Veiligheidsdienst. In de concordans is een specificatie van de naar BURAM en de BVD verhuisde stukken, voorzover dit te achterhalen was, opgenomen. Een deel van de kaarten en affiches behorende tot dit archief is afgezonderd als de collectie Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering te Batavia - Kaarten en Affiches, toegang 4.ASB.
  1. Archief van het Hoog Militair Gerechtshof in Nederlands-Indië
    • Processen-verbaal van verhoor en vonnissen uitgesproken door de Temporaire Krijgsraad Hollandia bij de berechting van Indonesiërs in verband met een poging tot samenzwering en opstand op Nieuw-Guinea, 1946. (oud nr. AS-NNG 47)
      1. De processtukken, afkomstig uit het archief van de Temporaire Krijgsraad Hollandia, zijn in verband met art. 217 van de Herziene Rechtspleging bij de Landmacht ingezonden naar het Hoog Militair Gerechtshof van Nederlands-Indië in Batavia. Het archief van het HMG is voorzover bekend in Indonesië achtergebleven.
      2. De stukken, omvang 0,15 meter, zijn onder nummer 315 gevoegd bij de Krijgsraadarchieven, die vermeld worden in de plaatsingslijst van de diverse Krijgsraden te Velde, 1923-1962; inventaris 2.09.19.
  2. Aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden
    • Lijst van Maleise woorden en uitdrukkingen zijnde een aanvulling op het woordenboek van Klinkert. z.j. 1 omslag

Bijlagen

RegioFunctie titelAfdelingBestuurder

Archiefbestanddelen