Terug naar zoekresultaten

2.10.02 Inventaris van het archief van het Ministerie van Koloniën, 1850-1900

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.10.02
Inventaris van het archief van het Ministerie van Koloniën, 1850-1900

Auteur

H.G. Wondaal

Versie

30-03-2023

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1962 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Koloniën
Koloniën, 1850-1900

Periodisering

archiefvorming: 1850-1900
oudste stuk - jongste stuk: 1850-1905

Archiefbloknummer

K23029

Omvang

7195 inventarisnummer(s); 1078,10 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

(1842-1945) Ministerie van Koloniën

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het ministerie van Koloniën was verantwoordelijk voor de inrichting van het koloniaal bestuur in Oost-Indië, West-Indië (Suriname, Curaçao en overige eilanden) en tot 1872 de Kust van Guinea. Ook de begrotingen van het bestuur in de overzeese gebiedsdelen werden in Den Haag opgesteld. Verder speelde het departement, samen met het ministerie van Marine, een rol bij de defensie van de koloniën en met name de verscheping van militair personeel naar deze gebieden. Het ministerie van Koloniën regelde voorts de uitzending, de verloven, de overtochten en de pensioenen en wachtgelden van de Indische ambtenaren alsmede de keuring, aanschaf en verzending van gouvernementsgoederen, bestemd voor het leger en de burgerlijke dienst in de koloniën.
Het omvangrijke archief bestaat grotendeels uit een chronologisch geordend verbaal, met indices en klappers als toegangen. Het bevat stukken over de bovengenoemde onderwerpen, maar is tevens een rijke bron aan gegevens over de overzeese gebieden zelf, als gevolg van de uitgebreide rapportage vanuit de koloniën aan Den Haag. Zo bevatten de ingekomen registers Oost-Indische besluiten (aanwezig over de jaren 1850-1932) afschriften van alle door de Gouverneur-Generaal genomen besluiten, vergelijkbaar met de West-Indische gouvernementsjournalen, met afschriften van besluiten van de gezaghebbers in Suriname, Curaçao en de Kust van Guinea.
Een belangrijke bron over Oost-Indië vormen vanaf 1869 de zogenaamde mailrapporten, die in een aparte serie werden geborgen. Deze mailrapporten bevatten talrijke bijlagen zoals: adviezen van de Raad van Indië, rapporten van de commandanten van leger (KNIL) en marine, rapporten van residenten, verslagen van reizen en onderzoekingen, overzichten en staten van financiële en economische aard. Bij de buiten het verbaal gehouden stukken zijn er onder meer bescheiden betreffende de oorlog in Atjeh.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
1. ORGANISATIE
Het ( Gegevens voor deze inleiding zijn ontleend aan: F.J.M. Otten, Gids voor de archieven van de ministeries en de Hoge Colleges van Staat 1813-1940 (Den Haag, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2004), pp.352-353, 356-371. ) departement van Koloniën kende in 1850 naast het Kabinet en de Algemene Secretarie een zevental bureaus, die met letters werden aangeduid: A. Oost-Indische zaken B. West-Indische zaken C. Militaire zaken D. Comptabiliteit E. Burgerlijke dienst F. Personeel militair G. Materieel militair H `geheime en algemeene zaken' (behandeld in het Kabinet van de minister) en I Koloniale begrotingen. Onder het departement ressorteerden voorts twee technische bureaus voor koloniale bestellingen en remises, het Koloniaal Etablissement (ook wel koloniaal bureau of koloniaal magazijn) te Amsterdam en het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk.
In juni 1859 werd de bureau-organisatie van Koloniën opnieuw vastgesteld. Bureau A. Oost-Indische zaken B. West-Indische zaken C. Militaire zaken D. Certificaten van oorsprong E. Controle der koloniale bestellingen en remises, koloniale begrotingen en staatsbegroting hoofdstuk XI F. Koloniale bestellingen G. Statistiek en bibliotheek H. Kabinet, geheime en algemene zaken en I. Verificatie van de administratie van het koloniaal werfdepot. Daarnaast fungeerden het bureau Agenda en archief, het bureau Index en het bureau Secretarie en expeditie. Vergeleken met de organisatie in 1850 valt op te merken, dat de vroegere bureaus E, F en G zijn opgegaan in de bureaus A, B en C en dat de comptabele taken nu verdeeld zijn over liefst vier bureaus.
In de jaren-1860 zijn in deze organisatie enige weinig ingrijpende wijzigingen aangebracht. Zo leidde de toegenomen bemoeienis van de overheid met Oost-Indië in 1861 tot splitsing van bureau A in twee aparte bureaus: 1. Algemene zaken (aangeduid als A-Az) en 2. Personele zaken (A-Pz). In 1861 verdween bureau I (de taak ging naar bureau C), maar van 1865 tot 1870 fungeerde het weer, nu belast met de koloniale begroting. Vanaf 1871 heette bureau E: Comptabiliteit en begrotingen. Al in 1863 waren de bureaus Agenda en Index in één bureau gecombineerd, waardoor een apart bureau Archief ontstond.
Van meer belang was de in 1874 doorgevoerde reorganisatie, waarbij het bureau Oost-Indische Algemene zaken (A-Az) werd opgewaardeerd tot afdeling, onder leiding van een raadadviseur, en tegelijk werd gesplitst in een drietal bureaus, elk met een referendaris aan het hoofd en met taken die behoorden `tot den werkkring der Oost Indische departementen'. De bestuursinrichting in Nederlands-Indië stond hier model voor een reorganisatie in patria. Het 1e bureau (A1) werd `de bestuurlijke kop in Nederland' op drie Indische departementen: a. Justitie b. Onderwijs, eredienst en nijverheid en c. Marine. Het 2e bureau (A2) behandelde zaken van het Indische departement van Financiën en de koloniale begrotingen. Het 3e bureau (A3) was belast met zaken van de departementen Binnenlands Bestuur en Openbare Werken.
Het (in 1861 ontstane) bureau Oost-Indische Personele zaken (A-Pz) werd bij deze reorganisatie losgemaakt van afdeling A en omgezet in Bureau D Personeel. Voorts heette bureau E voortaan kortweg Comptabiliteit, nadat dit bureau de bemoeienis met de koloniale begrotingen had moeten afstaan aan bureau A2, en kreeg ook bureau F een nieuwe benaming: Aanschaffing en uitzending van gouvernementsgoederen. Kenmerkend voor de geringe betekenis van het Kabinet was het feit dat de leiding ervan in 1874 werd opgedragen aan de chef van bureau A3.
Afgezien van de oprichting in 1878 van het Technisch Bureau en in 1893 van de Geneeskundige Commissie (later gewijzigd in Geneeskundige Raad), bleef de organisatie tot 1896 ongewijzigd. In april van dat jaar werden de bestaande bureaus (met uitzondering van het Kabinet en de bureaus Secretarie, Index/agenda en Archief) omgezet in afdelingen. Dit gold ook voor elk van de drie bureaus van de afdeling Oost-Indische zaken: deze afdeling als zodanig werd vervangen door drie zelfstandige afdelingen (A1, A2 en A3). In plaats van bureau E kwamen nu twee nieuwe afdelingen, E1 voor de comptabiliteit en E2 voor pensioenen, wachtgelden e.d.
2. TAKEN
Het departement van Koloniën ontving vanuit Oost- en West-Indië een voortdurende stroom van informatie over de verrichtingen van de koloniale besturen in die gebieden. De departementen in Nederlands-Indië hadden vanaf 1874 in Den Haag hun bestuurlijke evenbeeld in afdelingen van het ministerie van Koloniën, waar het beleid werd voorbereid. De uitvoering geschiedde uiteraard in Indië zelf. De specifieke taken in Den Haag richtten zich vooral op een viertal terreinen: de inrichting van het koloniaal bestuur, de koloniale financiën, de defensie en de buitenlandse betrekkingen van de overzeese gebieden en ten slotte de personeels- en materieelvoorziening.
2.1 Inrichting van het bestuur in de koloniën
Ingevolge de Grondwet van 1848 waren de Staten-Generaal betrokken bij het koloniale beleid, waarover de regering voortaan jaarlijks een uitgebreid `Koloniaal Verslag' diende uit te brengen. Artikel 59 van deze Grondwet schreef voor, dat de reglementen op het beleid der regering in de koloniën bij wet moesten worden vastgesteld.
In Nederlands-Indië werd het opperbestuur vertegenwoordigd door de gouverneur-generaal (GG). Regeringsreglementen bepaalden zijn bevoegdheden: in het reglement van 1836 was voorgeschreven, dat de GG verplicht was alle bevelen, hem door of vanwege de Koning of de minister van Koloniën gegeven, op te volgen. In 1854 kwam het door de Grondwet voorgeschreven regeringsreglement tot stand, dat tot 1926 de betrekkingen tussen het opperbestuur (de Kroon) en de Indische regering heeft bepaald.
De GG werd door de Kroon benoemd, waarbij de wet geen bepalingen kende over de duur van de ambtstermijn; wel was het regel, dat de landvoogd na vijf jaar ontslag vroeg. De GG werd in zijn bestuur bijgestaan door de Raad van Indië, een adviserend orgaan, dat (vanaf 1854) diende in te stemmen met belangrijke bestuursmaatregelen en de totstandkoming van ordonnanties. Het reglement van 1854 schreef ook voor, dat onder de bevelen van de GG de verschillende takken van bestuur beheerd zouden worden door directeuren. Deze stonden aan het hoofd van de Indische departementen (Binnenlands bestuur; Onderwijs en eredienst; Financiën), die in 1867 en later werden ingesteld.
Voorts steunde de GG vooral op de Algemene Secretarie, het administratieve apparaat onder leiding van de algemene secretaris, dat onder meer de correspondentie met het ministerie van Koloniën in Den Haag onderhield. De minister bepaalde weliswaar de hoofdzaken van het beleid, maar vrijwel altijd na raadpleging van de GG, die op zijn beurt adviezen inwon en aldus `het raderwerk der Indische administratie' activeerde. Het beleid van de GG moest door de minister van Koloniën tegenover de Staten-Generaal worden verdedigd.
Op gewestelijk niveau werd in Indië het bestuur uitgeoefend door residenten, die leiding gaven aan twee bestuurskorpsen, namelijk een Europees bestaande uit assistent-residenten en controleurs, en een inheems met regenten, wedono's (districtshoofden) en desahoofden.
Behalve Suriname en de Antillen viel tot 1872 ook de Kust van Guinea onder de departementale afdeling West-Indische zaken. Suriname, Curaçao en de overige eilanden kenden afzonderlijke besturen onder leiding van gouverneurs, die rechtstreeks in contact stonden met het departement van Koloniën. In 1865 kwamen de door de Grondwet van 1848 voorgeschreven regeringsreglementen tot stand, die in veel artikelen onderling overeenstemden. Eerder dan Oost-Indië kregen beide gebieden een eigen vertegenwoordigend lichaam, in Suriname Koloniale Staten en in Curaçao Koloniale Raad genoemd. De Staten bestonden deels uit benoemde, deels uit gekozen leden; de Raad kende alleen door de Koning benoemde leden. Beide colleges hadden een medewetgevende taak.
2.2 Financiën/ koloniale begrotingen
Het departement van Koloniën was belast zowel met de opstelling van de eigen departementale begroting als met de begrotingen van het bestuur in de overzeese gebiedsdelen. Om in tekorten in Indië te voorzien was door gouverneur-generaal Van den Bosch in 1830 het Cultuurstelsel ingevoerd. Dit hield in verplichte verbouw door Javaanse boeren van voor de Europese markt geschikte goederen, die tegen vastgestelde prijzen moesten worden geleverd aan het Indische gouvernement, dat deze producten door de Nederlandsche Handelmaatschappij naar Nederland liet vervoeren en daar ten gunste van de Indische schatkist liet verkopen. Van 1831 tot 1877 leverde Indië aldus een batig saldo op, dat ten goede kwam aan Nederland.
Vanaf 1840 moest de minister van Koloniën namens de regering aan de Staten-Generaal jaarlijks staten van ontvangsten en uitgaven van de koloniën overleggen.. De Grondwet van 1848 bepaalde in de artikelen 59 en 60, dat het muntwezen in de koloniën en de wijze van beheer en verantwoording van de koloniale geldmiddelen bij wet moesten worden geregeld. Dit resulteerde in de muntwetten voor West-Indië (1853) en Oost-Indië (1854) en in de Indische comptabiliteitswet (1864). Omdat de Indische begroting voortaan elk jaar bij wet moest worden vastgesteld, kwamen Indische aangelegenheden veel meer dan vroeger in de Staten-Generaal ter sprake.
2.3 Defensie en buitenlandse betrekkingen
Tot 1855 werden de betrekkingen met landen in Azië waarmee geen formele diplomatieke relatie bestond, zoals Japan en China, niet door het departement van Buitenlandse Zaken onderhouden, maar door Koloniën. Ook na dat jaar was het gebruikelijk, dat de minister van Koloniën betrokken werd bij kwesties die in Azië speelden. Bij het aangaan en onderhouden van economische betrekkingen van Nederlands-Indië met andere landen werkte Koloniën nauw samen met de departementen Buitenlandse Zaken en (in latere jaren) Economische Zaken. Tot 1855 werden in Indië geen buitenlandse consuls toegelaten; nadien moest Nederland in veel gevallen instemmen met wederzijdse toelating van consuls in de koloniën.
De rol van Koloniën bij de defensie van de koloniën was vrij beperkt en lag voor een belangrijk deel in het stellen van het financiële kader, dat op de Indische begroting beschikbaar was voor defensie. De marine was rijkszaak, waarover een gedeelde verantwoordelijkheid lag bij de ministers van Marine en Koloniën. De eerste bepaalde welk deel van de vloot in bijvoorbeeld Oost-Indië aanwezig was, maar voor de inzet daarvan was de GG als opperbevelhebber van land- en zeemacht aldaar verantwoordelijk. Ook was de commandant zeemacht in Indië als chef van het Indische departement van Marine ondergeschikt aan de GG en via deze aan de minister van Koloniën. Alle niet-administratieve correspondentie van de marine in Indië met Nederland verliep via het departement van Koloniën naar dat van Marine, waar de inhoudelijke expertise zat.
Wat de defensie te land betreft beschikte Indië sinds 1830 over een eigen leger, het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), dat ressorteerde onder de GG die met het departement overleg voerde over zaken betreffende de formatie en de inrichting van het leger in Nederlands-Indië. De werving voor het KNIL was in Nederland tot 1909 een zaak van het departement van Oorlog, dat daarvoor beschikte over het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk. Van 1890 tot 1909 fungeerde tevens het Korps Koloniale Reserve te Nijmegen als werf- en opleidingsdepot. Het departement van Koloniën was verantwoordelijk voor de verscheping naar de koloniën en de verificatie van de administratie van het depot.
2.4 Personeels- en materieelvoorziening in de koloniën
Naast het koloniale militaire personeel vereiste de burgerlijke dienst in de koloniën een constante instroom van ambtelijk personeel. Het departement verzorgde niet zelf de opleiding van de voor de Indische dienst bestemde (hogere) ambtenaren, maar subsidieerde door derden verzorgde opleidingen. Koloniën regelde zelf de uitzending, de verloven, de overtochten en de pensioenen van de ambtenaren en hun gezinnen. De afdeling comptabiliteit zorgde daarbij voor de betaalbaarstelling van pensioenen, wachtgelden, bezoldiging tijdens verlof e.d.
Het departement was ook belast met de keuring, aanschaf en verzending van zogenoemde gouvernementsgoederen, bestemd voor het leger en de burgerlijke dienst in de koloniën. Voor deze taak beschikte de minister, behalve over een bepaalde departementsafdeling, over het Koloniaal Magazijn te Amsterdam, vanaf 1874 Koloniaal Etablissement genoemd, en vanaf 1878 over het Technisch Bureau, dat aan het departement was verbonden. Het laatste orgaan was aanvankelijk belast met de aanschaf en keuring van goederen voor de staatsspoorwegen in Indië, maar kreeg na enige tijd een ruimere bevoegdheid ten aanzien van allerlei technisch materiaal, zoals bruggen, machines, telegraaf en telefoonmaterieel. Het Koloniaal Etablissement had een soortgelijke taak ten aanzien van niet-technisch materieel: levensmiddelen, uitrustingsstukken, kantoorbenodigdheden en gereedschap.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Gedurende de periode 1814 tot 1953 heeft het departement van Koloniën onafgebroken gekozen voor een chronologische ordening van het hoofdarchief. De organisatievorm in afdelingen heeft geen invloed gehad op de archiefvorming: er werd steeds één centraal verbaal gevormd. Wel zijn in de gehele periode stukken buiten het verbaal gehouden, om op onderwerp te worden geordend of in aparte series te worden geborgen. In de inventaris over de periode 1850-1900 zijn zowel het verbaal als de eigentijdse toegangen daarop (indices, klappers e.d.) opgenomen. Daarnaast bevat de inventaris het Geheim verbaal, het Kabinetsverbaal en een verzameling buiten verbaal gehouden stukken.
De verwerving van het archief
Het archiefblok bevat archiefstukken onder verschillende rechtstitels verworven.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Andere toegang
  • 2.10.03: Ministerie van Koloniën, Supplement 1826-1952
  • 2.10.09: Registers Indische Pensioenen (inventaris en klapper)
  • 2.10.10: Ministerie van Koloniën, Index op de Mailrapporten, 1869-1899 (alleen op papier aanvraagbaar)
  • 2.10.31: Betaalstaten van het Ministerie van koloniën 1868-1925.
  • 2.10.36.22: Stamboeken Burgerlijke ambtenaren, 1836-1936.
  • 2.10.36.23: Ministerie van Koloniën 1815-1933, Registers zakelijke aantekeningen
  • 2.10.36.111: Ministerie van Koloniën 1810-1923; Registers Indische Couranten
  • 2.10.36.112: Ministerie van Koloniën 1843-1947; Register Nederlandse Couranten
  • 2.10.39: Memories van Overgave 1852-1962
  • 2.10.50: Stamboeken en pensioenregisters van het Ministerie van Koloniën betreffende militairen in Oost- en West-Indië 1815-1949
  • 2.10.50.02: Ministerie van Koloniën, Pensioenen KNIL 1852-1951
  • 2.10.52.01: Politieke Verslagen en Berichten uit de Buitengewesten 1898-1940
  • 2.22.18: Ministerie van Koloniën, Aanwinsten 1817-1948
  • 4.Miko: Inventaris van de kaarten en tekeningen van het Ministerie van Koloniën.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Koloniën, nummer toegang 2.10.02, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Koloniën, 1850-1900, 2.10.02, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar
Publicaties
Uitgaven vanwege het departement in Nederland:
Het verslag verscheen tot 1931 als Bijlage van de Handelingen der Staten-Generaal, vanaf 1869/70 als vaste Bijlage C, en onder verschillende benamingen: Mededeelingen betreffende de Koloniën (over 1848); Verslag van het beheer en den staat der Koloniën (1849-1865); Koloniaal Verslag (1866-1923); Verslag van bestuur en staat van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao (1924-1930). Als afzonderlijke publicaties: Indisch Verslag (1931-1939) respectievelijk Verslag van bestuur en staat van Suriname, Curaçao en de Nederlandse Antillen (1931-na 1940). Koloniaal Verslag 1848-1939. ( Over opzet en inhoud van het Koloniaal Verslag: F. van Baardewijk, 'The Colonial Report (Koloniaal Verslag) 1849-1939', in: Boomgaard, Colonial Past, 22-28. )
Verschenen als Bijlage van de Handelingen der Staten-Generaal, vanaf 1869/70 tot en met 1931 als vaste Bijlage B, daarvoor en daarna als genummerde bijlage. Vóór 1861 opgenomen als (niet-openbare) bijlage van het Koloniaal Verslag. Begroting voor Nederlandsch-Indië, Suriname, Curacao, 1861-1940.
Uitgaven in Oost- en West-Indië: ( N. de Goeje, Publicatiebladen Oost- en West Indië. Gidsen van de Tweede Afdeling van het Algemeen Rijksarchief. ) Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1816-1940. Staatsblad en Bijblad bevatten elk jaar een alfabetisch register. Er zijn diverse (niet van overheidswege uitgegeven) cumulatieve registers, zoals: `Albrecht's Klapper op (de Wetboeken en) het Staatsblad van Nederlandsch-Indië benevens op het Bijblad op dat Staatsblad' 1816-1927, met losse jaarvervolgen over 1922-1937. Het Bijblad was aanvankelijk een particuliere uitgave onder redactie van ambtenaren van de Algemene Secretarie en pas vanaf 1904 een regeringsuitgave. Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indië 1857-1940. ( Uitvoeriger informatie in: J.H. Kompagnie (red.), De overheid publiceert ...: Staatsalmanak, Staatsblad en Staatscourant, Handelingen Staten-Generaal, Oost-Indische publicatiebladen, West-Indische publicatiebladen (Den Haag, Algemeen Rijksarchief, 1998). )
Opvolger van deAlmanak en Naamregister van Nederlandsch-Indië (1827-1864). Het Naamregister werd voortgezet als Naamlijst van Europese inwoners en vanaf 1902 als Adresboek van Nederlandsch-Indië (particuliere uitgave). Regeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië , 1869-1940.
Voor een uitgebreider overzicht van door de Nederlands-Indische regering uitgegeven (jaar)verslagen, statistieken e.d., zie de vanaf 1896 in de Regeringsalmanak opgenomenen voor de jaren 1929-1940 de jaarlijkse publicatie Nederlandsche Overheidsuitgaven. Handelingen en Bijlagen van de Volksraad , 1918-1942. Opgave van periodieke geschriften in Indië verschijnende ( Voor seriële overheidspublicaties op gebieden als buitenlandse handel, landbouw en gezondheidszorg zie ook: Boomgaard, Colonial Past, 31, 35-36, 42 e.v. ) Gouvernementsblad van Suriname , 1816-(na 1940). Bijblad op het Gouvernementsblad , 1900-(na 1940). M. de Niet, Alfabetisch Register op het Gouvernementsblad van Suriname , 1816-1958 ('s-Gravenhage 1959). Op het Bijblad bestaat een alfabetisch register over 1900-1981. Publicatieblad van Curaçao , 1816-(na 1940). Handelingen en Bijlagen van de (Koloniale) Staten van Suriname , 1868-1975. Handelingen van de Staten van Curaçao , 1936-1948.

Archiefbestanddelen