Terug naar zoekresultaten

2.09.38 Inventaris van het archief van de Staatscommissie tot het houden van Arbeidsenquête, ingesteld krachtens de Wet van 19 Januari 1890 (Stb. 1), 1890-1892 (1894)

Het archief van de Staatscommissie tot het houden van Arbeidsenquête (1890-1892) bestaat uit verslagen van de getuigenverhoren in het onderzoek naar de sociale positie van arbeiders en de arbeidsomstandigheden in de fabrieken en werkplaatsen. Ook het eindrapport met aanbevelingen bevindt zich in het archief.
Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.09.38
Inventaris van het archief van de Staatscommissie tot het houden van Arbeidsenquête, ingesteld krachtens de Wet van 19 Januari 1890 (Stb. 1), 1890-1892 (1894)

Auteur

P.D. Westerveld

Versie

25-01-2022

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1986 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Staatscommissie Arbeidsenquête
Staatscie. Arbeidsenquête

Periodisering

archiefvorming: 1890-1892
oudste stuk - jongste stuk: 1890-1894

Archiefbloknummer

J25540

Omvang

; 63 inventarisnummer(s) 4,00 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Staatscommissie tot het houden van Arbeidsenquête

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief van de Staatscommissie tot het houden van Arbeidsenquête (1890-1892) bestaat uit verslagen van de getuigenverhoren in het onderzoek naar de sociale positie van arbeiders en de arbeidsomstandigheden in de fabrieken en werkplaatsen. Ook het eindrapport met aanbevelingen bevindt zich in het archief.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van de Staatscommissie
Tijdens de zitting van de Tweede Kamer van 13 oktober 1886 werd een parlementaire enquête-commissie ingesteld, die in de eerste plaats tot taak had te onderzoeken in hoeverre de bestaande arbeidsomstandigheden aanleiding gaven tot een aanvulling en uitbreiding van het "Kinderwetje" van Van Houten uit 1874 (S. 130). ( Handelingen der Staten-Generaal, Tweede Kamer, 1886-1887, blz. 72. ) Daarnaast moest deze commissie een onderzoek instellen naar de werksituatie in fabrieken en werkplaatsen met betrekking tot de veiligheid en gezondheid van de arbeiders. Het onderzoek bleef onvoltooid. De op 4 januari 1887 begonnen deskundigen- en getuigenverhoren werden na een maand afgebroken. Er waren 146 getuigen, uit Amsterdam en aangrenzende gemeenten, Maastricht en uit Tilburg, gehoord. De commissie nam zich voor in de Groningse veenkoloniën, Twenthe en in Leiden verdere verhoren te houden. Deze verhoren hebben niet plaatsgevonden, doordat in verband met de Grondwetsherziening de Eerste en Tweede Kamer werden ontbonden. ( Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen, 1886-1887, 105-5. ) Ondanks de onvolledigheid van het onderzoek bracht de parlementaire enquête-commissie op 27 juli 1887 haar eindverslag uit. Naar aanleiding van de daarin gedane voorstellen tot herziening van het Kinderwetje stelde de minister van Justitie, Du Tour van Bellichave, een wetsontwerp samen, dat bepalingen tot het tegengaan van overmatige arbeid en verwaarlozing van jeugdige personen bevatte. Het wetsontwerp werd bij Koninklijke Boodschap van 18 december 1887 aan de Tweede Kamer ter overweging aangeboden, maar bleef onafgedaan wegens de genoemde Kamerontbinding. ( Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen, 1888-1889, 53-3. ) In 1889 slaagde diens ambtsopvolger, Ruys van Beerenbroek, die in 1887 als Tweede Kamerlid deel had uitgemaakt van de parlementaire enquête-commissie, er in zijn ontwerp-Arbeidswet door de beide Kamers van de Staten-Generaal aanvaard te krijgen. Deze wet, houdende bepalingen tot het tegengaan van overmatige en gevaarlijke arbeid van jeugdige personen en van vrouwen, werd op l januari 1890 van kracht (S. 48). In de Arbeidswet was geen regeling ten behoeve van volwassen mannelijke arbeiders opgenomen op grond van de opvatting, dat zij in staat waren om zelf voor hun belangen op te komen. ( Zie o.a. I.J. Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht, 's-Gravenhage 1961, blz. 409. ) Krachtens de wet van 19 januari 1890 (S. l) werd een staatscommissie tot het houden van een arbeidsenquête ingesteld. Aan deze commissie werd de opdracht gegeven het afgebroken onderzoek van de parlementaire enquête-commissie van 1886 naar de werkomstandigheden in fabrieken en werkplaatsen voort te zetten. ( Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen, 1888-1889, 53-3. ) Bovendien had de commissie tot taak gegevens te verzamelen over de sociale omstandigheden, waarin de arbeiders verkeerden en over de verhouding tussen werkgevers en arbeiders. Deze arbeidsenquête had ten doel de wetgever voldoende kennis van zaken te verschaffen ter beoordeling van de vraag in hoeverre een aanvulling van de Arbeidswet van 1889 noodzakelijk was.
Samenstelling en werkverdeling
De staatscommissie van 1890 bestond uit dertien leden, die bij Koninklijk besluit van 18 april 1890, nr. 51, werden benoemd (zie bijlage). Het lid van de Raad van State W.F. Rochussen was voorzitter. Binnen de commissie werden drie afdelingen gevormd, elk vier leden tellend. Het dertiende lid, de algemene secretaris, werd niet in één van de afdelingen opgenomen. Aan elke afdeling werd evenwel een adjunct-secretaris toegevoegd, die werd belast met het opnemen van het proces-verbaal van de getuigenverhoren.
Elke afdeling was onafhankelijk van de andere werkzaam. Het werkterrein van een afdeling was in beginsel beperkt tot een deel van Nederland. De begrenzing ervan kwam overeen met de al bestaande verdeling van het Nederlandse grondgebied voor het toezicht door de drie arbeidsinspecteurs, die bij de Arbeidswet van 1889 "in het leven" waren geroepen. ( Zie art. 2 van het Koninklijk besluit van 21 februari 1890 (S. 27). ) Daarom kwam naast de aanduiding "eerste, tweede of derde afdeling" ook voor: "afdeling in de eerste, tweede of derde arbeidsinspectie".
De eerste afdeling hield zich bezig met de nog niet door de parlementaire enquête-commissie onderzochte nijverheid in Gelderland, Noord-Brabant, Zeeland en Limburg. De tweede afdeling verzamelde gegevens over de Twentse nijverheid en over de arbeid in de Groningse veenkoloniën, Friesland en Overijssel. De derde afdeling richtte haar aandacht op Amsterdam en omstreken, de Zaanstreek, Haarlem en Leiden.
Het onderzoek van de staatscommissie omvatte bovendien enkele niet territoriaal bepaalde onderwerpen van algemene aard. De eerste afdeling stelde tevens een onderzoek in naar de openbare middelen van vervoer en naar de kwestie van verzekeringen of andere voorzorgen bij ongevallen, ziekte, ouderdom of overlijden van werklieden. De derde afdeling onderzocht het los- en laadwerk bij zeeschepen in de havens van Amsterdam en Rotterdam.
Ter voorbereiding van de getuigenverhoren werd een algemene vragenlijst opgesteld, die met de schriftelijke oproep om voor één van de afdelingen te verschijnen werd meegezonden. Op deze wijze kon de commissie ook over schriftelijke inlichtingen beschikken. Bovendien werd in elke gemeente die in het onderzoek werd betrokken een algemene oproep aangeplakt, die was gericht tot een ieder, die meende inlichtingen te kunnen geven. Eenzelfde oproep werd in de Staatscourant geplaatst.
De deskundigen- en getuigenverhoren namen meer dan twee jaar in beslag. Het eerste verhoor werd op 7 juli 1890 afgenomen. Daar de instellingswet van 19 januari 1890 (S. l) slechts tot l januari 1892 van kracht zou zijn (art. 18), werd bij wet van 28 december 1891 (S. 243) de staatscommissie de bevoegdheid verleend om haar verhoren tot l oktober 1892 voort te zetten. Uiteindelijk werd op 16 september 1892 de laatste getuige gehoord. Daarmee nam het mondeling onderzoek een einde; er waren 2694 personen als deskundige of getuige gehoord.
Leden van de Staatscommissie
Voorzitter: W.F. Rochussen, lid van de Raad van State
Secretaris: J.C.Th. Heyligers, rechterlijk ambtenaar met verlof
Eerste afdeling:
  • W.F. Rochussen
  • J. Ph. de Bordes
  • J.F. Jansen
  • S.M. van Wijck
Tweede afdeling:
  • J. van Alphen ( J. van Alphen heeft als Tweede Kamerlid deel uitgemaakt van de parlementaire enquête-commissie van 1886. )
  • N. Reeling Brouwer
  • O.Q. van Swinderen
  • J.D. Veegens ( J.D. Veegens was eerder werkzaam als rapporteur bij de parlementaire enquête-commissie van 1886. )
Derde afdeling:
  • A. Kerdijk
  • M.J.C.M. Kolkman
  • S. le Poole (later vervangen door G. H. Emants) ( S. le Poole is in 1891 overleden en op 2 november 1891 is G.H. Emants in diens plaats benoemd. Kort voordat het eindverslag zou worden opgesteld overleed G.H. Emants. In zijn plaats is geen opvolger meer benoemd. )
  • W.M. Visser
De verslagen
De processen-verbaal van de gehouden verhoren zijn het eerst in druk verschenen. Zij zijn in verschillende bundels samengebracht, gerubriceerd naar onderwerp (zoals: "de openbare middelen van vervoer") of naar de provincie, streek of stad waarop het onderzoek betrekking had. De bundels werden kort na afloop van een zittingsperiode uitgebracht. Zo werden de eerste bundels reeds in oktober 1890 aan de minister van Justitie aangeboden.
Voordat de eindverslagen konden worden uitgebracht, was het nodig de in de verlengingswet van 28 december 1891 (S. 243) verleende termijn wederom te verlengen. Bij Koninklijk besluit van 29 september 1892, nr. 50, werd een nieuwe commissie tot het uitbrengen van verslagen naar aanleiding van de gehouden verhoren ingesteld. Aangezien de nieuwe commissie uit dezelfde leden bestond als de oude, bleek dit slechts een formaliteit te zijn. Elke afdeling heeft een eigen eindverslag, waarin conclusies en voorstellen naar aanleiding van de gehouden verhoren zijn opgenomen, uitgebracht. Het eindverslag van de staatscommissie als geheel verschenen het laatst en was gedagtekend 8 januari 1894. Bij Koninklijk besluit van 28 april 1894, nr. 29, werd de staats-commissie ontbonden.
Geschiedenis van het archiefbeheer
De geschiedenis van het archief is duister. De hier beschreven verslagen van getuigenverhoren zijn aangetroffen in het archief van de Tweede Kamer. Alle overige bescheiden van de staatscommissie, zoals notulen en correspondentie, ontbreken. Het verslag van de Tweede afdeling is niet compleet: de processen-verbaal van de in Friesland en in Zwolle, Deventer en Kampen gehouden getuigenverhoren ontbreken. Ook ontbreken eindverslagen.
Over het lot van de overige ontbrekende bestanddelen van het archief van de staatscommissie is niets bekend.
De verwerving van het archief
Het archief is bij Koninklijk Besluit of ministeriële beschikking overgebracht.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Staatscommissie Arbeidsenquête, nummer toegang 2.09.38, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Staatscie. Arbeidsenquête, 2.09.38, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Een in druk verschenen, complete uitgave van zowel de verslagen van getuigenverhoren als de eindverslagen is in de Koninklijke Bibliotheek aanwezig. Staat van gedrukte verslagen, aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek:
  • Verslag van de enquête door de Eerste afdeling der Staatscommissie van arbeidsenquête (1890):
    • aangaande de onderscheiden takken van bedrijf in de Eerste Arbeidsinspectie, deel II ('s-Gravenhage);
    • aangaande de spoorwegen;
    • aangaande de tramwegen;
    • aangaande de verzekering of andere voorzorgen bij ongevallen, ziekte, overlijden of ouderdom van werklieden (fondsenenquête).
  • Bijlagen:
    • Verschillende bijdragen ter beoordeling van het onderzoek der Staatscommissie naar de arbeidstoestanden bij de openbare middelen van vervoer (tramwegen), uitgegeven voor rekening der Nederlandsche Vereniging voor Locaalspoor- en Tramwezen;
    • bijlagen behorende bij het verslag van de Eerste afdeling der Staatscommissie van arbeidsenquête, aangaande de verzekering of andere voorzorgen bij ongevallen, ziekte, overlijden of ouderdom van werklieden (fondsenenquête).
  • Verslag van de Tweede Afdeling der Staatscommissie van arbeidsenquête.
  • Verslag omtrent het onderzoek ingesteld door de Derde afdeling der Staatscommissie van arbeidsenquête.
  • Eindverslag der commissie, ingesteld bij Koninklijk besluit van 29 september 1892, nr. 50, aangaande de werkzaamheden der Staats-commissie, bedoeld bij de wet van 19 januari 1890 (S. l), zoals die is gewijzigd bij de wet van 28 december 1891 (S. 243), tevens behelzende de voorstellen, tot het doen waarvan het door die Staatscommissie gehouden onderzoek aanleiding heeft gegeven.
Verwante archieven
Zie ook Inventaris van het archief van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1815-1945, Nationaal Archief 2.02.22: inventarisnrs. 3286-3300, het archief van de Commissie van Enquête betreffende werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874 (Staatsblad no. 130) en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen, ingesteld door de Tweede Kamer op 13 oktober 1886. In druk: 'Een kwaad leven', Heruitgave van de "Enquête betreffende werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874 (Staatsblad no. 130) en naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen" (Sneek, 1887), bezorgd en ingeleid door J. Giele. Uitgeverij Link, 1981.
  • deel 1: Amsterdam
  • deel 2: Maastricht
  • deel 3: Tilburg