Terug naar zoekresultaten

2.04.54 Inventaris van het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Afdeling Volksgezondheid en Armwezen, (1892) 1910-1918

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.04.54
Inventaris van het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken: Afdeling Volksgezondheid en Armwezen, (1892) 1910-1918

Auteur

CAS 6

Versie

23-06-2021

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1985 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Ministerie van Binnenlandse Zaken: Volksgezondheid en Armwezen
BiZa / Volksgezondheid en Armwezen

Periodisering

archiefvorming: 1910-1918
oudste stuk - jongste stuk: 1892-1918

Archiefbloknummer

B24091

Omvang

; 676 inventarisnummer(s) 17,95 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Volksgezondheid en Armwezen

Samenvatting van de inhoud van het archief

De afdeling Volksgezondheid en Armwezen moest zorg dragen voor de toepassing van o.a. de Armenwetten van 1854 en 1912, de Drankwet, Woningwet, Pandhuiswet, Begrafeniswet, Krankzinnigenwet en Gezondheidswet. Daarnaast kreeg de afdeling de zorg voor de stroom Belgische vluchtelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De ondersteuning van armen was geen taak van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, maar van plaatselijke instellingen van weldadigheid. De afdeling onderhield veel contact met deze instellingen. Het archief bevat onder andere stukken betreffende de algemene armencommissie, armenraden, instellingen van weldadigheid, de zorg voor Nederlandse armlastigen en krankzinnigen, behoeftige buitenlanders, deserteurs, vluchtelingen en staatswezen. Ook vindt men stukken over krankzinnigengestichten, het personeel, het staatstoezicht daarop en de verpleging. Verder bevat het archief stukken over volkshuisvesting (bouwverordeningen, bouwvergunningen en - verboden, onteigening, uitbreidignsplannen), het staatstoezicht op de volksgezondheid, de Centrale Gezondheidsraad, Gezondheidscommissies, het centraal laboratorium, medische beroepen en de opleidingen daarvoor, het voorkomen en bestrijden van besmettelijke ziekten en de hygiëne van water, bodem en lucht.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Organisatie
In 1909 vielen een zeer groot aantal taken onder de afdeling Binnenlands Bestuur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Aangezien de wetgeving zich steeds meer uitbreidde en ook het aantal regelingen groeide, raakte deze afdeling overbelast. Derhalve werd bij Ministerieel Besluit ( Ministerial Besluit van 23 februari 1910, ur. 50. ) bepaald, dat de afdeling per 1 april 1910 zou worden gesplitst: er kwam een aparte afdeling Volksgezondheid en Armwezen. Deze nieuwe afdeling voerde de volgende taken uit:
  1. Toepassing van de Armenwetten van 1854 en 1912
  2. Machtiging aan de besturen van niet-kerkelijke instellingen van weldadigheid tot het aanvaarden van makingen en schenkingen
  3. Beslissing op verzoeken om vergunning tot het inzamelen van gelden
  4. Overname van armlastige Nederlanders, waaronder staatswezen
  5. Toepassing van de Krankzinnigenwet, 1884
  6. Toepassing van de Gezondheidswet, 1901
  7. Toepassing van de Wet regelende de voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van arts, tandmeester, apotheker, apothekersbediende en vroedvrouw, 1878
  8. Toepassing van de Wet betreffende de uitoefening der geneeskunde en der artsenijbereidkunde, 1865
  9. Toepassing van de Wet houdende bepalingen omtrent de invoering van de Nederlandse Pharmacopea, 1871
  10. Toepassing van de Wet houdende voorziening tegen besmettelijke ziekten, 1872
  11. Toepassing van de Wet betreffende het gezondheidsonderzoek op zeeschepen, 1877
  12. Toepassing van de Drankwet, 1881
  13. Toepassing van de Woningwet, 1855
  14. Toepassing van de Pandhuiswet, 1911
  15. Toepassing van de Begrafeniswet, 1869
Het takenpakket wijzigde niet of nauwelijks tijdens het bestaan van de afdeling. De enig belangrijke toevoeging was de zorg voor de grote stroom Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog. Ook de personele samenstelling van de afdeling bleef tot 1918 vrijwel constant ( Zie bijlage 1. ) . Op 25 September 1918 ( Koninklijk Besluit van 25 September 1918, nr. 551. ) werden twee nieuwe departementen van algemeen bestuur ingesteld, namelijk:
  • Het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
  • Het Ministerie van Arbeid
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd hierdoor van een aantal taken ontheven. Dit resulteerde in de opheffing van de afdeling Volksgezondheid en Armwezen.
Een nieuwe afdeling Armwezen nam de taken a t/m e, n en o van de opgeheven afdeling over. De onder g genoemde taak ging naar het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, afdeling Hoger Onderwijs. De taken f en h t/m m gingen naar de afdeling Volksgezondheid van het Ministerie van Arbeid.
Taakuitvoering
Bij de uitvoering van haar taken onderhield de afdeling veelvuldig contact met andere organen en instellingen. De ondersteuning van armen was geen taak van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, maar van plaatselijke instellingen van weldadigheid. Deze werden onderverdeeld in burgerlijke instellingen (uitgaande van de gemeente), kerkelijke instellingen, bijzondere instellingen (alle niet-burgerlijke en niet-kerkelijke instellingen) en gemengde instellingen (instellingen waarin zowel de gemeente als de kerken en/of particulieren een aandeel hadden). Alleen indien een arme geen steun ontving van een kerkelijke, bijzondere of gemengde instelling mocht de gemeente steun verlenen. Dit gebeurde via de burgerlijke instelling in die gemeente of, indien deze er niet was, rechtstreeks door Burgemeester en Wethouders. Ten opzichte van de kerkelijke en bijzondere instellingen had Binnenlandse Zaken nauwelijks bevoegdheden. Zij waren autonoom in hun doen en laten. De burgerlijke en gemengde instellingen waren afhankelijk van het gemeentebestuur. Alleen door de behandeling van beroepszaken raakte Binnenlandse Zaken rechtstreeks betrokken bij deze instellingen. De instellingen van weldadigheid konden samenwerking zoeken in een armenraad. Deze raad trad op als platform voor overleg en als centraal registratiepunt op plaatselijk niveau. Directe ondersteuning werd niet door de armenraad verleend. Op landelijk niveau fungeerde de Algemene Armencommissie als adviescollege van de regering op het terrein van de armenzorg.
De ondersteuning van behoeftigen was dus geen directe taak van Binnenlandse Zaken. De kosten moesten ook door de plaatselijke instellingen en de gemeenten worden gedragen. Hierop waren echter uitzonderingen. Enkele categorieën behoeftigen werden op rijkskosten ondersteund: de bewoners van het voormalige eiland Schokland (Schokkers), behoeftige Nederlanders in het buitenland, de staatswezen en de armlastige krankzinnigen voor wie geen woonplaats binnen het koninkrijk aangewezen kon worden.
Behoeftige buitenlanders werden op grond van de Armenwet ondersteund door de plaatselijke instellingen van weldadigheid. De grote stroom Belgische vluchtelingen naar Nederland in de Eerste Wereldoorlog ging echter hun financiële draagkracht te boven. De vluchtelingen die zelf voor woonruimte zorgden, werden op rijkskosten ondersteund door gemeenten en vluchtelingencomités. De overige behoeftige vluchtelingen werden ondergebracht in vluchtoorden. Ook hun verzorging kwam voor rijksrekening.
Naast de vluchtelingen kwamen er ook deserteurs en uit Duitsland gevluchte krijgsgevangenen naar Nederland. In principe hadden zij dezelfde rechten als andere vreemdelingen in Nederland.
Werden zij echter tot een last, bijvoorbeeld omdat zij wegens geldgebrek begonnen te stelen, dan werden zij opgenomen in een depôt te Bergen. Dit depôt stond onder bet beheer van generaal-majoor Onnen, hoofd van de afdeling Internering van het Ministerie van Oorlog. Hij was tevens verantwoordelijk voor de interneringskampen voor buitenlandse militairen die vanwege de neutraliteitsverplichtingen door Nederland werden geïnterneerd. In deze laatste functie was hij verantwoording schuldig aan de minister van Oorlog, in zijn eerstgenoemde hoedanigheid aan de minister van Binnenlandse Zaken.
Tenslotte werden ook de gezinnen van de geïnterneerde buitenlandse militairen, die zich in de nabijheid van de interneringskampen vestigden, op rijkskosten ondersteund.
Een aparte taak op bet terrein van de armenzorg was nog de geneeskundige armenverzorging. Elke gemeente moest er voor zorgen, dat er een arts en een vroedvrouw was voor de armen. De Kroon kon in beroepszaken een oordeel over deze gemeentelijke zorg uitspreken.
Het Weesbuis te Buren en Maria Catharina van Dooren's vrouwengesticht te Rotterdam stonden in een bijzondere verhouding tot Binnenlandse Zaken. Het Weeshuis Buren, gesticht in 1612, werd beheerd door de Oranjes. Het Van Dooren's vrouwengesticht werd in 1832 gesticht uit een legaat van M.C. van Dooren. Zij had bij testament het toezicht op het gesticht opgedragen aan de koning. De administratieve bemoeiingen van het staatshoofd met beide instellingen werd gedelegeerd aan de minister van Binnenlandse Zaken,
Het toezicht op de uitvoering van de Krankzinnigenwet was opgedragen aan het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten, dat werd gevormd door twee inspecteurs. Zij adviseerden tevens de minister van Binnenlandse Zaken in alle aangelegenheden betreffende de krankzinnigenzorg.
Krankzinnigengestichten konden slechts worden opgericht met toestemming van de Kroon. Ook kon de Kroon een gedeelte van een gesticht aanwijzen als inrichting die niet als krankzinnigengesticht werd beschouwd. Voor opname van een patiënt in een dergelijke open inrichting was geen machtiging van de kantonrechter nodig. Gestichten vroegen bij uitbreiding, verbouwing en reorganisatie eerst toestemming aan Binnenlandse Zaken, omdat de Kroon bij onvoldoende verzorging van de patiënten de gestichten kon sluiten. Bovendien stelde de Kroon op grond van de grootte van het gesticht het maximum aantal te verplegen krankzinnigen vast.
Voor patiënten die voor rijksrekening werden verpleegd, moest door Binnenlandse Zaken verpleegruimte worden gecreëerd. Dit werd gedaan door contracten met gestichten af te sluiten en door oprichting van rijksgestichten. In 1910 waren er twee van dergelijke gestichten: te Medemblik en te Grave. In 1917 werd een derde gesticht te Woensel in gebruik genomen. Het hogere personeel van deze gestichten werd benoemd en ontslagen door de Kroon of de minister van Binnenlandse Zaken. De benodigde gelden werden op de begroting van Binnenlandse Zaken gebracht.
Het toezicht op de handhaving van wetten en verordeningen met betrekking tot de volksgezondheid en het geven van advies en het verrichten van onderzoek op dit terrein was opgedragen aan het Staatstoezicht op de volksgezondheid, dit bestond uit de Centrale Gezondheidsraad, de (hoofd)inspecteurs van volksgezondheid en de plaatselijke gezondheidscommissies. Het Centraal Laboratorium ten behoeve van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid werd in de praktijk ook tot het Staatstoezicht gerekend.
De leden van de Centrale Gezondheidsraad en de (hoofd)inspecteurs van volksgezondheid werden benoemd, geschorst en ontslagen door de Kroon. De Centrale Gezondheidsraad was het algemeen adviesorgaan van de regering met betrekking tot de volksgezondheid. De (hoofd)inspecteurs adviseerden de provincie- en gemeentebesturen, hielden toezicht op de naleving van wetten en verordeningen in hun ambtsgebied en behandelden klachten.
Gezondheidscommissies werden ingesteld en bekostigd door gemeentebesturen. De leden werden benoemd, geschorst en ontslagen door de Commissaris van de Koningin. Binnenlandse Zaken droeg bij in de salariskosten van de secretaris. De gezondheidscommissies adviseerden het provincie- en gemeentebestuur en de (hoofd)inspecteurs, zagen toe of plaatselijke regelingen en handelingen niet in strijd waren met de belangen van de volksgezondheid en verrichtten onderzoek ter plaatse.
Het Centraal Laboratorium verrichtte alle onderzoekingen die voor het Staatstoezicht nodig waren en die niet door andere instanties behoorden te worden verricht. Het personeel werd benoemd en ontslagen door de minister van Binnenlandse Zaken, die ook voor de nodige financiële middelen moest zorgen.
De opleidingen voor medische beroepen waren in handen van niet onder Binnenlandse Zaken ressorterende instanties (bijvoorbeeld universiteiten), zodat het departement hier geen directe bemoeienis mee had. Wel moesten de examencommissies verslag uitbrengen aan de minister. Alleen de opleiding tot vroedvrouw was wel een directe zorg van Binnenlandse Zaken. De twee rijkskweekscholen voor vroedvrouwen, te Amsterdam en Rotterdam, stonden in dezelfde verhouding tot het ministerie als de rijkskrankzinnigengestichten.
De Staatscommissie voor de Drinkwatervoorziening adviseerde de regering en verrichtte onderzoek op dit terrein. Beide taken werden zo omvangrijk, dat de Staatscommissie in 1913 werd opgeheven en vervangen door respectievelijk de Centrale Commissie en het Rijksbureau voor de Drinkwatervoorziening. De Centrale Commissie ging optreden als adviesorgaan. Het Rijksbureau kreeg de onderzoekstaak toebedeeld. De leden van de commissies en het personeel van het Rijksbureau werden benoemd en ontslagen door de Kroon, De minister van Binnenlandse Zaken was verantwoordelijk voor hun functioneren en moest zorgen voor de financiële middelen.
De meeste uitvoerende taken betreffende de Drankwet, de Woningwet, de Pandhuiswet en de Begrafeniswet waren opgedragen aan de gemeenten. Binnenlandse Zaken trad algemeen regelend op en behandelde de beroepszaken. Het toezicht op de naleving van de Drankwet was opgedragen aan de (adjunct-)inspecteurs van de Drankwetinspectie. Met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende de volkshuisvesting waren de woninginspecteurs belast. Het College van Bijstand bedoeld in artikel 35 van de Woningwet, diende de regering van advies in alle volkshuisvestingsaangelegenheden. Bovendien was het nauw betrokken bij de verlening van geldelijke steun aan gemeenten ten behoeve van de woningbouw.
Lijst van personeelsleden
  • Bordewijk, H.F., Adjunct-commies (vanaf 1914 commies)
  • Geel, D. van, Adjunct-commies
  • Gerritsen, H.P., Adjunct-commies
  • Harders, mr. A., Hoofdcommies (vanaf 1917 referendaris)
  • Kool, G.P.C., Commies, vanaf 1917 hoofd commies
  • Lietaert Peerbolte, mr. L., Referendaris, tevens chef (vanaf 1914 administrateur, tevens chef)
  • Teekens, J., Commies (vanaf 1917 hoofdcommies)
Geschiedenis van het archiefbeheer
In het archief van de afdeling Volksgezondheid en Armwezen werden de bescheiden, die betrekking hadden op een zelfde zaak, bijeengebracht tot een dossier. De stukken waaruit een dossier was samengesteld, werden alle onder een eigen nummer in de afdelingsagenda ingeschreven in volgorde van ontvangst of verzending. Het verband dat bestond tussen de bescheiden welke betrekking hadden op een zaak werd in de afdelingsagenda aangegeven door middel van verwijzing naar het eerstvolgende stuk (en het voorafgaande stuk). In het archief trof men het dossier aan op het nummer, waaronder het laatste stuk van het dossier in de afdelingsagenda werd ingeschreven. Naast de agenda's werden ook indices en klappers bijgehouden. Een gedeelte van het archief bleek te zijn opgenomen in het zogenaamde "codearchief armenzorg": een verzameling stukken (15 meter) betreffende armenzorg en steun aan hulpbehoevenden over de periode 1910-1952. Deze stukken waren afkomstig uit de archieven van allerlei organen die zich bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken in de loop van die periode met armenzorg hadden bezig gehouden: de afdelingen Volksgezondheid en Armwezen (1910-1918), Armwezen (1918-1947), Hulpverlening Oorlogsslachtoffers (1945-1947) en Maatschappelijke Zorg (1948-1952) en tevens de Algemene Armencommissie. Het codearchief werd in of kort na 1952 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken als gevolg van het overgaan van taken overgedragen aan het in dat jaar gevormde Ministerie van Maatschappelijk Werk. In 1974 keerden de stukken van het inmiddels Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk geheten departement terug naar Binnenlandse Zaken.
Een ander gedeelte van het archief bevond zich bij het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Het betrof stukken over de uitvoering van volksgezondheidstaken. Op grond van het bestemmingsbeginsel werden deze stukken teruggeplaatst in het archief van de afdeling Volksgezondheid en Armwezen.
De stukken betreffende de uitvoering van de Woningwet zijn nagenoeg allemaal terechtgekomen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne. Deze stukken werden, in strijd met het bestemmingsbeginsel, niet teruggebracht naar het archief van herkomst.
De verwerving van het archief
Het archief is krachtens bepalingen van de Archiefwet overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging De selectie geschiedde aan de hand van de officiële vernietigingslijst van Binnenlandse Zaken ( Lijst houdende opgaaf van voor vernietiging in aanmerking komende stukken in de archieven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en in de archieven van de onder dat ministerie ressorterende commissies en ambtenaren, vastgesteld 24 maart 1961, gewijzigd en aangevuld 14 juli 1967. ) . Daarnaast werden er categorieën gevormd van stukken die volgens de procedure voorgeschreven in artikel 3, 4e lid van het Archiefbesluit (incidentele vernietiging) vernietigd konden worden. Uitgangspunt hierbij waren de rubrieken van de hoofdenlijsten in de indices. Stukken die niet tot het archief behoorden, werden afgescheiden en teruggebracht naar het archief van herkomst. Tevens werden de bescheiden uit het "codearchief armenzorg" die behoorden tot het archief van de afdeling, ingevoegd.
De omvang van het archief (inclusief de toegangen) was vijftig meter. Na de bewerking bleef twintig meter over, waarvan acht meter toegangen. Het venietigingspercentage was derhalve 60 % voor het totale archief en 71 % indien de toegangen buiten beschouwing worden gelaten.
Verantwoording van de bewerking
In augustus 1984 startte bij de Centrale Archief Selectiedienst een proeftuin automatisering. Het archief werd met behulp van het Archief Selectie en Inventarisatie Systeem (ASIS) geordend en geïnventariseerd. Hiervoor werden eerst alle in een eerder stadium gemaakte beschrijvingen ingevoerd in het systeem. Daarna werd de ordening aangepakt.
Vanwege het hoge venietigingspercentage bleken de ingangen voor bun eigenlijke doel nauwelijks bruikbaar meer. Besloten werd van de chronologische ordening af te wijken. Bij de herordening werd uitgegaan van de taakuitvoering van de afdeling. Stukken over de organisatie of het personeel van de afdeling werden in dit archief niet aangetroffen. Onder Armenzorg, de eerste van de zeven hoofdrubrieken, werden behalve de stukken over de uitvoering van de Armenwet ook de stukken geplaatst over de zorg voor o.a. deserteurs en vluchtelingen, omdat ondersteuning van deze groepen als een vorm van armenzorg werd beschouwd. De stukken over de ondersteuning van armlastige krankzinnigen horen ook in deze rubriek thuis, omdat dit is geregeld in artikel 39 van de Armenwet 1912. Hetzelfde geldt voor de geneeskundige armenverzorging die is geregeld in de Armenwet. De afdeling behandelde tevens aangelegenheden betreffende het Weeshuis te Buren en het Maria Catharina van Dooren's Vrouwengesticht van Weldadigheid te Rotterdam. Hoewel de agenda's, indices en klappers als toegangen op het archief niet meer nodig zijn, werden zij toch bewaard, omdat zij inzicht geven in de taakuitvoering van de afdeling. In principe liggen de stukken in een omslag chronologisch. In een aantal gevallen is daarvan afgeweken. Zo liggen bijv. de stukken betreffende de armenraden niet chronologisch, maar alfabetisch. Liggen de stukken niet in chronologische volgorde, dan worden bij elkaar horende stukken binnen het archiefbestanddeel door een witte omslag bijeengehouden.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Binnenlandse Zaken: Volksgezondheid en Armwezen, nummer toegang 2.04.54, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, BiZa / Volksgezondheid en Armwezen, 2.04.54, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar

Archiefbestanddelen