Terug naar zoekresultaten

1.10.75.01 Inventaris van het archief van de familie Van Schinne, 1683-1855

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

1.10.75.01
Inventaris van het archief van de familie Van Schinne, 1683-1855

Auteur

J.H. Rombach

Versie

06-03-2024

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1962 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Collectie Van Schinne
Schinne, van

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1683-1855

Archiefbloknummer

1208

Omvang

231 inventarisnummer(s); 2,49 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het, enkele stukken zijn in het Latijn gesteld.
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten, de Nederlandstalige stukken van vóór ca. 1700 zijn geschreven in het gotische cursiefschrift, met name in de Oud-Hollandse klerkencursief. Het archief bevat ook tekeningen en een kaart.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Familie Van Schinne

Samenvatting van de inhoud van het archief

De oudste stukken uit dit archief dateren van 1683. Het betreft een uitnodiging voor het bijwonen van de begrafenis van Catharina Dammaert, echtgenote van Isaac I van Schinne (1640-1686) en een vers voor de 15de verjaardag van Isaac II van Schinne. Voorts overlijdensaankondigingen en correspondentie afkomstig van Isaac IV (1742-1776) en Isaac V (1785-1831). Van de laatste zijn diverse documenten bewaard gebleven: financiële stukken betreffende huishouding en kapitaal en stukken inzake onroerend goed, bijvoorbeeld over de droogmaking van polder Zestienhoven, met een getekende en ingekleurde kaart (1793-1797).
Isaac V van Schinne heeft verschillende openbare ambten bekleed. Hij was onder meer baljuw van Voshol, hoogheemraad van Schieland en maire van Den Haag. De stukken uit deze rubriek behandelen onderwerpen als een jachtongeval, mishandelingen en de vermeende patriotse gezindheid van een dominee.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De familie van Schinne
In zijn "genealogie van het oud-adelijk geslacht van van Schinne" , waarvan zich een exemplaar in de bibliotheek van het Koninklijk Genootschap voor geslacht-en wapenkunde bevindt, leidt Isaac V. ( De rangcijfers van de leden van het geslacht met Isaac als voornaam zijn voor het gemak van de gebruiker van deze inventaris gegeven, te beginnen met de eerste Isaac die in het archief voorkomt ) de afstamming af van een ridder Tielman van Scinne in 1285, ( Zie hierover een brief van de Rijksarchivaris van Wijn aan Isaac van Schinne in inv. nr 42. J.M. van Winter, Ministerialiteit en Ridderschap in Gelre en Zutphen, (Utrecht 1962), vermeldt in tabel C onder nr 33 Thilmannus en Henricus van Schinne als nobiles in resp. 1276-1277 en 1285-1286. ) en de geregelde opvolging laat hij beginnen met Jan van Schinne omstreeks 1530. In het maandblad De Nederlandsche Leeuw (1920 p. 19) wordt evenwel de onhoudbaarheid van deze stamreeks tot en met de eerste 3 generaties vanaf Jan van Schinne aangetoond en een verbeterde genealogie vanaf laatstgenoemde gegeven. Het oudste stuk in het archief is afkomstig van Isaac I geboortig uit Middelburg, die in 1676 tot onderkoopman werd benoemd van het kantoor van de Oost-Indische Compangie in Japan en vervolgens koopman, opperkoopman en opperhoofd in Japan werd (1680). ( W. Wijnaendts van Resandt, ) De gezaghebbers der Oost-Indische Compagnie op hare buitencomptoiren in Azië ( (Amsterdam, 1944), p. 148. ) Na hem hebben nog twee leden van de familie een rol gespeeld in het toenmalig Nederlands-Indië, nl. Isaac II als Raad-fiscaal bij, en voorzitter van de Raad van Indië en Isaac III als lid van deze Raad. Isaac III was een van de tegenstanders van Gouverneur-Generaal Adriaan Valckenier, en werd wegens zijn optreden tijdens de opstand van de Chinezen in 1740 door de Gouverneur-Generaal met enkele medestanders, o.w. de latere Gouverneuer-Generaal G.W. van Imhoff, in arrest gesteld en naar het vaderland teruggezonden. ( Zie over deze episode: J.K.J. de Jonge, ) Opkomst van het Nederlandse gezag in Oost-Indië ( dl IX p. 337 vgl. )
Na hun terugkeer in Nederland vestigden deze van Schinne's zich te Rotterdam en werden daar reeds spoedig lid van de vroedschap.
Twee dochters van Isaac II huwden met belangrijke ambtenaren: Henriette Anna met Jan de Back, geheim secretaris van Willem IV, Suzanna Ignatia met Jan Cornelis Radermacher, rekenmeester der domeinen van deze Stadhouder.
Een van de dochters van Isaac III, Magdalena Adriana, huwde met Anthony Patras, die erfgenaam werd van het aanzienlijke vermogen van zijn oom de Gouverneur-Generaal Abraham Patras. Zij vestigden zich eerst in Wijckel en later in den Haag, waar Anthony Patras het paleis aan het Voorhout liet bouwen. ( Dit is het latere paleis van Koningin Emma. Zie Jaarboek ) Die Haghe ( 1957 p. 33. ) Een andere dochter, Everdina Henriette, huwde in 1762 in Breda met de Waalse predikant Gabriel Mingard en volgde hem naar Beaulieu bij Lausanne. Isaac IV volgt een geheel Nederlandse ambtelijke carrière: advocaat bij het Hof van Holland, raad en IV, ( Deze post kreeg hij als opvolger van zijn oom J.C. Radermacher. ) van diens weduwe Prinses Anna van Hannover en van Stadhouder Willem V en tenslotte baljuw van Voshol. Een groot vermogen bezat Isaac IV nog niet, waaraan ook het baljuwschap van Voshol te danken was, hem zeer welkom moet zijn geweest. Wel zien we hem reeds als de door zijn ontwikkeling en positie aangewezen persoon om ook in familie-aangele-genheden leiding te geven, binnen het eigen gezin als enige broeder van vijf zusters, maar ook in de gezinnen van zijn tantes, zoals uit de correspondentie blijkt.
De andere tak van de familie, die van zijn oom Cornelis Matheus, stierf reeds uit met het kinderloos overlijden van diens enige zoon Isaac Evert Cornelis, die schepen van het ambacht Cool bij Rotterdam was, zodat de staak van Isaac IV als enige overbleef.
Deze Isaac Evert Cornelis van Schinne bezit te Rotteram een hortus botanicus (medicus) gelegen tussen de Binnenweg en de Schiedamse poorten. Blijkens de processen-verbaal van de vergaderingen van de Rotterdamse muncipaliteit van 13 augustus en 17 september 1813 is deze tuin toen door de eigenaar aan de gemeente verkocht onder voorwaarde dat hij in het bijbehorende huis mocht blijven wonen en chef van de tuin zou zijn.
Van de drie zoons van Isaac bleven er twee ongehuwd, zodat slechts Isaac V het geslacht voortzette. Diens beide zoons stierven op jeugdige leeftijd en met zijn dochter Jacoba Theodora stierf dus het geslacht van Schinne in 1854 uit.
De familieband lijkt betrekkelijk hecht, met tussen Everdina Henriette en haar broeder Isaac IV en zijn gezin. Toen voor haar nicht Catharina om gezondheidsredenen verandering van klimaat wenselijk was heeft deze langer dan een jaar bij de familie Mingard in Zwitserland gelogeerd.
Toen Isaac IV in 1779 overleed was de financiele positie van zijn weduwe zeker niet rooskleurig, al was haar moeder blijkbaar niet onbemiddeld, en niets wees nog op de latere welstand van Isaac V toen deze zijn vader als baljuw van Voshol opvolgde. De omkeer zou eerst komen door zijn huwelijk met Johanna Theodora Mossel in 1790. Zij was de kleindochter van Gouverneur-Generaal Jacob Mossel, en ook haar vader Jacob Mossel jr was een ondernemend man, zoals blijkt uit zijn aandeel in de drooglegging van de polder Zestienhoven. De erfenis van Johanna Theodora Mossel, afkomstig van haar beide ouders, want ook de moeder Maria van Herzeele had landerijenbezit, vormt de grondslag van de rijkdom van Isaac V van Schinne.
Deze laatste werd naast baljuw van Voshol in 1785 baljuw, schout, secretaris en ontvanger van de verpondingen te Rijnsburg, welke heerlijkheid voor de Staten van Holland beheerd werd door de Ridderschap van dit gewest en in 1788 lid van de vroedschap van Rotterdam. De omwenteling van 1795 maakte een eind aan deze ambten. Van Schinne was geen patriot en werd zelfs een aantal dagen gevangen gehouden in het stadhuis van Rotterdam. Door het wegvallen van de inkomsten uit Voshol en Rijnsburg zag hij zich genoodzaakt met zijn gezin goedkoper te gaan wonen en huurde daartoe het huis Buitenzorg bij Vianen. Wanneer in 1797 zijn schoonvader Jacob Mossel jr sterft, geraakt hij in gemakkelijker omstandigheden en keert terug naar Rotterdam, om vervolgens in Wassenaar het landgoed van Jacob Mossel, Groot Haesebroek (thans residentie van de Canadese ambassade) te gaan bewonen. In 1802 koopt hij dan tevens voor f14000.– van A.H. graaf van Rechteren het kapitale huis aan het Voorhout te den Haag (later nr 1, waar thans het kantoorgebouw van de Zeven Provinciën staat). Sindsdien woonden de van Schinne's afwisselend te Wassenaar en den Haag. Ook de drie ongehuwde zusters, Catharina, Everdina Anna en Magdalena Antoinette, woonden toen in den Haag, eerst aan de Denneweg, later in de Molenstraat.
De verkrijging van het Mossel-kapitaal ging voor Isaac van Schinne met vele verwikkelingen gepaard. De Gouverneur-Generaal Jacob Mossel had een deel van zijn vermogen, belegd in aandelen in de Amphioen Societeit te Batavia, onder fideicommis gesteld met eenvoor verschillende uitleg vatbare bepaling over de uiteindelijke verdeling onder zijn nakomelingen. Het faillissement van de Amphioen Societeit en de uiterst moeilijke verbindingen met Indië vormden belangrijke complicaties bij een geregelde uitkering van de vrijkomende gelden. In nauw contact met zijn schoonzuster en zwager Brantsen te Arnhem en met de andere belanghebbende (Taets van Amerongen en Higgins) trachtte Isaac van Schinne de gelden uit Indië getransfereerd te krijgen. Met de hulp van A. Buiskes, kapitein van een uitvarend schip, is dit gelukt. Dat volgens het fideicommis de toen levende erfgenamen geen recht hadden op dit kapitaal werd bij deze transactie verzwegen. Het nog te Batavia achtergebleven kapitaal is sinds 1827 in beheer bij de weeskamer aldaar geweest en vormt het familiefonds, dat tenslotte door de familie Brantsen tot finale verdeling is gebracht.
Een deel van het kapitaal van de Gouverneur-Generaal was uit Batavia overgemaakt naar Enkhuizen, de vaderstad van de familie Mossel, en werd door de weeskamer aldaar beheerd.
Ook Jacob Mossel jr had een fideicommissaire bepaling gemaakt en daarbij een deel van zijn vermogen voor een periode van 20 jaar onder beheer gesteld van de makelaar Bisschop te Rotterdam. Met diens opvolgers heeft Isaac van Schinne eveneens moeilijkheden gehad over de afwikkeling van de administratie.
Na jaren van ambteloosheid trad Isaac V van Schinne na 1804 weer in het openbare leven. Hij wordt dan Hoogheemraad van Schieland, een functie die hij tot zijn dood bekleed heeft. Het daardoor opnieuw gelegde contact met zijn vroegere woonplaats Rotterdam is in 1807 nog versterkt toen hij benoemd werd tot Officier van de jacht in het 7e district van Maasland, waarvan Rotterdam de kern vormde. In het volgende jaar volgt zijn benoeming als lid van de vroedschap van den Haag. We kunnen ons voorstellen dat hij met zijn ijdelheid en praalzucht gemakkelijk in de ban raakte van de hof-sfeer in het nieuwe Koninkrijk Holland. Zijn zoon Pieter Isaac wordt page van Koning Lodewijk Napoleon, doch later doet de vader vergeefse pogingen deze zoon vrij te houden van dienst in het franse leger. Pieter Isaac is niet teruggekeerd van de veldtocht tegen Rusland.
Het hoogtepunt van aanzien bereikte Isaac van Schinne in 1811 toen hij maire van den Haag werd en in hetzelfde jaar Napoleon in den Haag kon ontvangen. Bij deze gelegenheid betoonde hij zich de onderworpen dienaar van de grote keizer, maar kwam tevens op voor de belangen van zijn sterk verarmde stad. Onder druk van de prefect van het departement van de Monden van de Maas, baron de Stassart, besloot de vroedschap van den Haag in 1813 een deputatie naar Parijs te zenden om de Keizerin de hulde van de stad (den Haag was in 1811 door Napoleon na zijn bezoek tot bonne ville verheven) te brengen, van Schinne moest zich wel aan het hoofd van de stedelijke deputatie stellen. Zijn vrouw en dochter (enig overgeblevene van de drie kinderen) vergezelden hem op deze reis. De gebeurtenissen van November 1813 waren er oorzaak van dat het Haagse gezelschap veel langer in Parijs moest blijven dan in de bedoeling lag. Het gedwongen verblijf in de franse hoofdstad heeft geduurd tot Mei 1814. Over de hieruit voor de gemeente den Haag ontstane aanzienlijke extra onkosten is later veel te doen geweest, doch van Schinne en zijn deputatiegenoten hebben de representatiekosten door de gemeente vergoed gekregen.
Uit de tijd dat hij maire van den Haag was dateert de kwalificatie van Isaac van Schinne als een wel bekwaam doch door zijn ijdelheid niet zeer gezien man, ( H.T. Colenbrander, ) Gedenkstukken van de algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840. ( ('s-Gravenhage, 1911) 1810-1813 p. 372, 1081. ) welke typering in het onderhavige archief bevestiging kan vinden.
Dat de maire van den Haag bij zij terugkomst in 1814 niet geestdriftig ontvangen werd is begrijpelijk. In een adres aan de Koning heeft van Schinne getracht zijn houding in de afgelopen jaren te rechtvaardigen. Hoewel de gevraagde honoraire betrekking hem niet is gegeven werd Isaac van Schinne wel in de adelstand verheven, bij K.B. van 16 September 1815. Als Jhr van Schinne had hij later nog zitting in de Ridderschap van Holland en als plaatsvervangend lid in de Staten van Holland. Het volledig lidmaatschap van dit college zal hij nauwelijks meer hebben kunnen bekleden want kort na zijn benoeming overleed hij op 29 Augustus 1831.
De familie van Schinne behoorde tot de Waalse gemeente, doch Isaac V had tevens een band met de Hervormde Kerk. Zijn zoon Willem Frederik Johan is in de Grote Kerk te den Haag begraven en later heeft hij vaste plaatsen in de Kloosterkerk gehad. Evenals zijn schoonvader Jacob Mossel jr is Isaac van Schinne begraven op de begraafplaats "Ter Navolging" te Scheveningen. Het echtpaar de Gijselaarvan Schinne wordt als Hervormd vermeld.
Isaac V van Schinne behoorde in 1813 tot de tien hoogst aangeslagen en van den Haag. Economisch Historisch Jaarboek ( deel XIX (1935) p. 49. ) Desondanks had hij in 1805 de nalatenschap van zijn broeder Abraham slechts willen aanvaarden onder het voorrecht van beraad. Deze broeder was officier in staatse dienst en na 1795 in dienst van de Prins van Oranje in Engeland. Als gepensioneerd kolonel vestigde hij zich in Elten, waar hij in 1805 eenzaam overleed.
De andere broeder, Anthony Jan, was reeds op jeugdige leeftijd naar Indië vertrokken, blijkbaar omdat zijn gedrag in Nederland te wensen overliet. Hij volgde in Indië een bescheiden ambtelijke carrière, werd ontvanger te Makassar, lid van de Raad van Justitie te Semarang (1824) en overleed eenzaam in Batavia in 1837. Met hem stierf toen dus het geslacht van Schinne in mannelijke lijn uit.
De dochter van Isaac V, Jacoba Theodora, huwde in 1819 met Jhr Hendrik de Gijselaar (sinds 1842 baron). ( Zie voor zijn geslacht: ) Nederlands Adelboek ( 1909. Hij was een van de aangewezen leden van de garde d'honneur die deze dienst weigerden. Zie b.v. G.J.W. Koolemans Beijnen, ) Historisch gedenkboek der herstelling van Neêrlands onafhankelijkheid in 1813 ( (Haarlem 1913) deel III p. 28. e.v. ) Het echtpaar had geen kinderen, zodat met haar in 1854 het geslacht van Schinne uitstierf. Haar aanzienlijke vermogen, f474.705.--, kwam voor de helft aan de kinderen van haar tante A.H. Brantsen-Mossel, terwijl ook het archief toen aan Mr.D.W.G.J.H. Brantsen van de Zijn kwam.
Stamboom 1
Embedded Image Embedded Image
Stamboom 2
Embedded Image
Geschiedenis van het archiefbeheer
De lotgevallen van het archief:
Na het uitsterven van het geslacht met de dood van Jacoba Theodora de Gijselaar-van Schinne in 1854 kwam het archief van Schinne aan haar neef Mr. D. W.G.J.H. Brantsen van de Zijp te Arnhem. Bij hem kwamen door toevallige omstandigheden ook de verschillende delen van het archief Brantsen samen, zodat de van Schinne papieren daarin werden opgenomen. Deze deelden daarna de lotgevallen van het Brantsen-archief, waarbij de correspondentie kwam te berusten op het kasteel Zijpestein en o.a. de stukken betreffende het Mossel-kapitaal op huize Wielbergen bij Angerlo. Met het Brantsen-archief kwam tenslotte ook het familie-archief van Schinne in gedeelten aan het Rijksarchief in Gelderland, waar het als een afzonderlijk archief is afgescheiden en in 1958 en volgende jaren aan het Algemeen Rijksarchief werd overgedragen.
Nadat de inventarisatie van het familie-archief Van Schinne door Mr.J.H. Rombach was afgesloten, werden nog een aantal stukken gevonden die tot dit archief behoren. Zij zijn door Drs. J.J.Temminck ingevoegd. De genealogie kon met één generatie worden aangevuld.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
In het voorgaande kan men reeds een aanduiding vinden van wat in het archief aanwezig is. Het daar medegedeelde berust vnl. op in het archief aanwezige stukken. Zoals te verwachten was zijn de meeste stukken afkomstig van Isaac IV en Isaac V. In tegenstelling tot bv. het familie-archief Brantsen is veel correspondentie ook van niet zakelijke aard bewaard gebleven, zoals reeksen brieven van Anthony Jan aan zijn moeder, broeders en zusters, de brieven uit Zwitserland van Catharina aan haar moeder en die van E.H. Mingard-van Schinne aan haar verwanten in Nederland.
Een in het oog vallend onderdeel van het archief vormen de vele rouwbrieven, gericht aan Isaac IV en aan N. de Gijselaar (vader van H. de Gijselaar). Van hem zijn ook vele andere familieberichten bewaard gebleven.
Naast de correspondentie en familieaankondigingen vormen de rekeningen en kwitanties van Isaac V een omvangrijk onderdeel. Zij geven over een vrij lange periode een beeld van wat et in een aanzienlijke huishouding omging.
De verdere financiele bescheiden (de Mossel-erfenissen!) nemen vanzelfsprekend een belangrijke plaats in. Daaronder verdienen vermelding de stukken betreffende het contract uit overleving "Uit Voorzorg" ( Over dit soort contracten in het algemeen: H. Wagenvoort, Tontines, diss. Utrecht, 1961, over het contract "Uit Voorzorg": ) Bouwstoffen voor de geschiedenis van de levensverzekeringen en lijfrenten in Nederland ( , Amsterdam, 1897, p. 343 ) van 1770 waarin Catharina van Ruster-van den Bergh deelnam ten behoeve van haar kleinkinderen van Schinne. De drie ongehuwde dames van Schinne, Catharina, Everdina Anna en Magdalena Antoinette hebben tot hun dood een pensioen uit dit kapitaal genoten. Merkwaardig zijn ook de beide diploma's voor Isaac IV en V van de orde van de vijf degens onder de zinspreuk "Vitam Impendere Vero", waarvan één met het grootzegel van de orde. ( Zie over deze orde: J.P. Vaillant, ) De ridder der vijf degens ( , in ) Jaarboek voor Nederlandse Vrijmetselaren ( 1874, p. 53, en het gedenkboek 1757-1957 van de Leidse orde La Vertu, p. 96 )
De papieren die Isaac IV en V van hun ambtelijke betrekkingen hebben nagelaten zijn voornamelijk van belang voor de plaatselijke geschiedenis van de dorpen van Voshol (Zwammerdam, TerAar, Korteraar, Langeraar en Reeuwijk), Rijnsburg en den Haag. De correspondentie van Isaac V met de nieuwe gezagsdragers te Rijnsburg in 1795 geeft een beeld van de samenleving ten plattelande in dat bewogen jaar. Doordat Boskoop vanouds tot Rijnsburg behoorde treffen we in het archief ook gegevens over dit dorp aan, waaronder een dossier betreffende de anti-orangistische houding van de plaatselijke Ds. Catz van Smallenburg tijdens de woelingen van 1787.
Voor den Haag kan vermeld worden de memorie over de staat van den Haag, waarmede van Schinne als maire in 1811 de aandacht van Keizer Napoleon vestigde op de economische achteruitgang van zijn gemeente. Over het behoud van het Haagse Bos dat volgens Rietstap Wapenboek der Nederlandsche Adel ( dl II p. 143. ) aan Isaac V te danken zou zijn, is in het archief niets gevonden. Uit de Haagse periode vinden we in het archief ook een serie "cartes civiques" van inwoners van den Haag welke formulieren blijkbaar niet zijn uitgereikt.
Dat Jacob Mossel jr inderdaad een indernemend man is geweest blijkt uit de stukken met betrekking tot de droogmaking van de plassen in de polder Zestienhoven onder Overschie, waaruit de gang van zaken bij een dergelijk project naar voren komt. Verder bevat het archief geen stukken over de familie Mossel, doordat bij de splitsing tussen het familie-archief Brantsen en dat van van Schinne (waarover hieronder nader) de, overigens niet talrijke, Mossel-archivalia in het archief Brantsen zijn gebleven.
Ordening van het archief
Een oorspronkelijke ordening was in het archief niet te onderkennen. Slechts waren de brieven en familierichten gebundeld, evenals de stukken betreffende Voshol en ten dele Rijnsburg.
De veel gebruikte indeling van een familie-archief in personalia en realia is voor de ordening van dit archief niet gevolgd, om dezelfde reden waarom dit niet geschiedde in de inventarissen van de familie-archieven Brants, Heshuysen, Hooft en Hooft-Woudenberg door Dr. I.H. van Eeghen. Van Schinne was een regentenfamilie, waarvan slechts één lid (Isaac V) vaste goederen heeft bezeten. Hetzelfde geldt te aanzien van de ambtelijke stukken. Slechts het baljuwschap van Voshol is door twee opvolgende leden van de familie bekleed. De stukken hierop betrekking hebbende vindt men onder de ambtsdragers Isaac IV en V.
In afdeling I zijn enige genealogische geschriften opgenomen, waarvan de samenhang met het geslacht van Schinne in stamboom 1 verduidelijkt wordt. Stamboom 2 van van Schinne is een complilatie van de genealogiëen uit het reeds genoemde geschrift van Isaac V, Nederlands Adelbok 1917 en Rietstap's Wapenboek.
In afdeling II zijn de stukken betreffende afzonderlijke personen orgenomen. Bij personen met een groot aantal stukken is voor de overzichtelijkheid een onderverdeling in afzonderlijke rubrieken toegepast. De zelfde volgorde van stukken is zonder uitdrukkelijke vermelding van deze rubrieken ook bij de andere personen aangehouden. Stukken betreffende de afwikkeling van een nalatenschap zijn geplaatst onder de erflater, hoewel vanzelfsprekend niet van deze afkomstig.
De enkele stukken afkomstig van aangehuwde personen (het betreft slechts Abraham van Ruster en Nicolaas de Gijselaar) zijn opgenomen na die van de personen bij wie ze door huwelijk zijn aangekomen.
Bij de familieberichten afkomstig van Nicolaas de Gijselaar is geen lijst gemaakt van de personen op wie de berichten betrekking hebben zoals bij de andere dergelijke berichten wel is gedaan. Deze collectie omvat gegevens uit de jaren 1792-1818 toen er nog geen relatie bestond tussen de families de Gijselaar en van Schinne, zodat de erin voorkomende personen geen betrekking hebben tot de familie van Schinne.
In afdeling III zijn de stukken ondergebracht waarvan de samenhang met het archief niet is gebleken.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Andere toegang
1.10.75.02
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Collectie Van Schinne, nummer toegang 1.10.75.01, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Schinne, van, 1.10.75.01, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Afgescheiden archiefmateriaal
Enkele brieven afkomstig van Nicolaas de Gijselaar zijn na de inventarisatie overgedragen aan het gemeente archief van Gorinchem waar zij hun aard in aanmerking genomen thuis behoren.
Verwante archieven
Collectie Van Schinne, Supplement, 17e-19e eeuw.

Archiefbestanddelen