Terug naar zoekresultaten

2.15.18 Inventaris van het archief van de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken (DUW) en Commissies, (1937) 1945-1954 (1955)

Voer een zoekterm in
VorigeVolgende

Archief

Titel

2.15.18
Inventaris van het archief van de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken (DUW) en Commissies, (1937) 1945-1954 (1955)

Auteur

R.H.J. Stultjens

Copyright

Nationaal Archief, Den Haag
1983 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken en zijn Commissies
Rijksdienst Uitvoering Werken

Periodisering

archiefvorming: 1945-1954
oudste stuk - jongste stuk: 1937-1955

Archiefbloknummer

S28516

Omvang

; 293 inventarisnummer(s) 3,40 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het
Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven, getypte en gedrukte documenten, geen bijzondere handschriften.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Locatie

Den Haag

Archiefvormers

Centrale Commissie van Advies voor DUW-aangelegenheden Commissie van Advies voor de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken (DUW)

Samenvatting van de inhoud van het archief

De Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken, kortweg D.U.W. genoemd, werd in mei 1945 ingesteld. de nieuwe naam D.U.W. moest de slechte bijklank van de oude vooroorlogse Dienst 'Werkverruiming' doen vergeten, die de associatie met werkloosheid opriep. Het doel bleef echter min of meer hetzelfde: Uitvoering van projecten ten einde nuttige arbeid te verschaffen aan werklozen. In 1952 werd bepaald dat de Rijksdienst een afdeling werd van het Ministerie van Sociale Zaken. De D.U.W. voerde geen werken in eigen beheer uit, maar maakte gebruik van uitvoerende lichamen.
De in het archief aanwezige dossiers gaan hoofdzakelijk over de financiële afwikkeling van de projecten, dossiers die uitsluitend gaan over de technische kant van de werken zou men kunnen aantreffen in de archieven van de uitvoerende lichamen.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
Geschiedenis van de D.U.W. en zijn voorlopers.
1 instelling en taak.
De Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken, kortweg D.U.W. genoemd, werd bij beschikking van 24 mei 1945, no. 1, afdeling Werkverruiming, door de Minister van Sociale Zaken ingesteld. Tegelijkertijd werd de beschikking van 15 februari 1945, houdende de instelling van een Dienst tot Uitvoering van Werken in het Bevrijde Gebied, ingetrokken. Sinds 5 mei 1945 was heel Nederland bevrijd, waardoor een dienst voor het hele land noodzakelijk werd.
Alleen al vanwege de naam prefereerde men de D.U.W. boven de voor de oorlog opgerichte Rijksdienst voor de Werkverruiming. Door de instelling van de D.U.W. wilde men namelijk het frustrerende denkbeeld wegnemen "bij de werkverruiming te zijn". Voor velen stond dit gelijk met "nog werkloos te zijn".
Artikel 3 van de ministeriële beschikking bepaalde dat de D.U.W. dezelfde taak kreeg als zijn voorloper de Rijksdienst voor de Werkverruiming: "het bevorderen van de bestrijding van de werkloosheid, voor zover deze plaatsvindt door middel van de uitvoering van werken".
In dezelfde beschikking werd ook aangegeven hoe de D.U.W. zijn taak moest vervullen. In het kort was dat op de volgende wijze:
  • verlenen van subsidie ten behoeve van door derden uit te voeren werken of op andere wijze de door derden uit te voeren werken bevorderen;
  • het uitvoeren of doen uitvoeren van geheel of gedeeltelijk door het Rijk te financieren werken;
  • vervoer en huisvesting van arbeiders.
Later werd de taak bij K.B. van 20 oktober 1948 (Organisatiebesluit D.U.W. 1948) nader geregeld en in 1952 (Wijziging Organisatiebesluit D.U.W. 1948) gewijzigd (zie inv. nr. 47).
Het Organisatiebesluit D.U.W. 1948 omschrijft de taak als volgt:
"De Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken heeft tot taak het bevorderen van de uitvoering van werken, voor zover zulks nodig is, ten einde nuttige arbeid te verschaffen aan niet in het arbeidsproces opgenomen werknemers".
De Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken heeft onder twee ministeries geressorteerd:
  • 24 mei - 6 september 1945 onder het Ministerie van Sociale Zaken;
  • 6 september 1945 - 1 september 1952 onder het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw;
  • 1 september 1952 - 5 juli 1954 onder het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw onderging gedurende het bestaan van de D.U.W. nog een naamswijziging; van 28 februari 1947 tot en met 12 oktober 1956 had het de naam Wederopbouw en Volkshuisvesting (K.B. van 28 februari 1947 Stb.no.H63). Reden waarom het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw de dienst onder zich wilde hebben was het verkrijgen van een betere coördinatie van alle diensten, die ten behoeve van de wederopbouw van Nederland werkten. Het Ministerie van Sociale Zaken was het er niet mee eens, en gaf als argument te kennen dat de sociale functie van de D.U.W. (de werklozen van de straat), in gevaar zou komen, als het kwam te ressorteren onder een technisch departement als Openbare Werken en Wederopbouw. Onder bepaalde door het Ministerie van Sociale Zaken gestelde voorwaarden ging de dienst toch naar het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw.
Enkele van die voorwaarden waren, dat de organisatie ongewijzigd zou blijven en dat Sociale Zaken verantwoordelijk zou blijven voor het vaststellen van bijzondere loonregelingen voor bepaalde groepen van werklozen.
Al in 1949 kwam weer de discussie op gang over de vraag onder welk departement de D.U.W. zou moeten ressorteren. Ir. J.O. de Kat, directeur van die dienst, deelde in een notitie mee, dat de dienst beter kon blijven functioneren onder het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting:
De D.U.W. heeft een tweezijdig karakter, namelijk sociaal en technisch. De sociale kant houdt in: de werklozen van de straat, de technische kant behelst het nut der werken.
"Het doel der tewerkstelling bij de D.U.W. is "immers om de arbeiders uit de verschillende "beroepen en milieus in de moeilijke omstandigheden als werkloos arbeider tijdelijk aan nuttige en zinvolle arbeid te helpen en het hun aldus mogelijk te maken niet alleen in het levensonderhoud van zich en de hunnen te voorzien, maar bovenal hen heen helpen over hun teleurgesteld gevoel van uitgesloten te zijn en hen aldus te onttrekken aan de morele ontreddering van de werkloosheid.
De technische werkzaamheid van de D.U.W. beoogt tevens een sociaal doel te bereiken, maar met het oog op het moreel van de arbeiders is het beter de nadruk te leggen op het economisch-technische deel van de uitvoering van werken en dus te vermijden, dat de arbeiders zich nog steeds blijven identificeren met "werkloze arbeider in de zorgsfeer",
Een paar jaar later echter, te weten op 1 September 1952, wordt bij K.B. ( K.B. van 1 september 1952 Stb. 460 houdende instelling van een Departement van Maatschappelijk Werk en overgang van de D.U.W. naar Sociale Zaken en Volksgezondheid. ) bepaald, dat de zorg voor zaken de D.U.W. betreffende, door de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting wordt overgedragen aan de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. De Rijksdienst werd een afdeling van het Ministerie.
De D.U.W. bleef voortbestaan tot 5 juli 1954. Op die datum werd de Directie voor de Arbeidsvoorziening ingesteld. Deze Directie omvatte:
  1. het Rijksarbeidsbureau;
  2. een Hoofdafdeling Aanvullende Werkgelegenheid;
  3. een Dienst Aanvullende Civieltechnische Werken.
Artikel 9 van het instellingsbesluit bepaalde, dat aan de directie was opgedragen de afwikkeling van zaken, waarmee de D.U.W. was belast. Artikel 8 bepaalde, dat het Organisatiebesluit D.U.W. 1948 werd ingetrokken, wat tevens inhield, dat de D.U.W. als zodanig was opgeheven.
2. de organisatie
Aan het hoofd van de dienst stond een directeur. Er zijn twee directeuren geweest, namelijk ir. J.O. de Kat vanaf de instelling tot 1951 en dr. ir. D.R. Mansholt vanaf 1 januari 1951 tot en met de opheffing van de D.U.W. Hij werd Directeur-Generaal voor de Arbeidsvoorziening.
In 's-Gravenhage was het kantoor gevestigd in gebouw "Olveh" aan de Mauritskade. Het centrale kantoor was verdeeld in vier afdelingen:
  1. Algemene Zaken;
  2. Financiën, Huisvesting en Personeel;
  3. Voorbereiding en Uitvoering van Werken;
  4. Arbeidszaken, Documentatie en Wetenschappelijk Onderzoek.
Het land was verdeeld in vier districten met aan het hoofd van elk district een Districtshoofd. Elk Districtshoofd had ook een eigen provincie als inspectie-gebied. Elke provincie was een inspectie-gebied met een Hoofd van de Inspectie als hoofd, waaraan in de regel een inspecteur was toegevoegd.
3. de D.U.W.-werken
De D.U.W. voerde geen werken in eigen beheer uit. De dienst maakte gebruik van uitvoerende lichamen. De grootste waren de Nederlandsche Heidemij, de N.V. Grontmij, het Technisch Bureau van Waterschapsbonden en het Ingenieursbureau Van Hasselt en De Koning.
De werken (grondwerken) werden onderscheiden in cultuurtechnische en civieltechnische werken. Tot cultuurtechnische werken behoorden o.a. ontginning, grondverbetering, drainage. Het ging hierbij om bevordering van de bodemopbrengst. Tot civieltechnische werken werden onder meer gerekend wegenaanleg, aanleg van dijken, graven van kanalen. De laatstgenoemde werken werden uitgevoerd door aannemers en de eerstgenoemde door de eerder genoemde ontginningsmaatschappijen.
Het bovenstaande was geregeld in het zogenaamde CODA-advies van de CODA-commissie (Commissie Ontginningslichamen - D.U.W. - Aannemers) (inv. nr.111). Deze commissie was ingesteld om te komen tot een goede verdeling van het werk tussen uitvoerende lichamen enerzijds en aannemers anderzijds.
Dit CODA-advies werd tot april 1952 gehandhaafd, waarna het principieel werd gewijzigd bij circulaire 19387 van 25 april 1952 (inv. nr.112).
Het beginsel van het CODA-advies - onderscheid tussen cultuurtechnische en civieltechnische werken - werd losgelaten. Het doel van de nieuwe regeling was dat er meer werken door aannemers zouden worden uitgevoerd, dan tot dat moment het geval was geweest.
Gedurende het bestaan van de D.U.W. golden uiteraard voorwaarden, waaraan werken moesten voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Dat waren onder andere de volgende:
  1. de werken moesten arbeidsintensief zijn;
  2. de werken moesten geschikt zijn voor ongeschoolden;
  3. de werken moesten niet te duur zijn;
  4. de werken moesten te allen tijde stopgezet kunnen worden;
  5. de werken moesten zo nuttig mogelijk zijn, maar ook weer niet zodanig rendabel, dat de uitvoering zonder subsidie mogelijk was (vooral werken die leidden tot een blijvende werkverruiming, o.m. ontginningen, ruilverkavelingen).
4. commissies van de D.U.W.
a. Commissie van Advies inzake D.U.W.-werken
Ten behoeve van de Rijksdienst voor de Werkverruiming was een commissie van advies werkzaam volgens artikel 12 van het Organisatiebesluit Werkloosheidsbestrijding van 20 april 1939 Stb. 882. Door de instelling van de D.U.W. echter, trad voornoemde adviescommissie buiten werking.
Op last van de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting riep de directeur van de D.U.W. de leden van de buiten werking getreden adviescommissie bijeen op 28 februari 1946, om hun taak als adviserende commissie voort te zetten.
Door de inwerkingtreding van het Organisatiebesluit D.U.W. 1948 op 6 november 1948 kreeg de commissie de formele status van Commissie van Advies voor de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken (artikel 7).
Taak en doel van de commissie was het uitbrengen van advies aan de Minister over voorstellen van de D.U.W. tot uitvoering van bepaalde werken, welke werken ten doel hadden nuttige arbeid te verschaffen aan niet in het arbeidsproces opgenomen werknemers.
Voorzitter en lid was ir. J.O. de Kat, directeur van de D.U.W., later opgevolgd door dr. ir. D.R. Mansholt.
Secretaris was mr. J.J.D. Albarda, secretaris van dezelfde rijksdienst.
b. Centrale Commissie van Advies voor D.U.W.-aangelegenheden (Centrale D.U.W.-commissie)
Het werd gewenst geacht regelingen te treffen ten aanzien van het overleg, in het bijzonder met de Stichting van de Arbeid inzake aangelegenheden de D.U.W. betreffende, waarbij onder meer het recht van beroep van tewerkgestelden tegen ontslag als strafmaatregel en schorsing werd toegekend. Daarom werd de Centrale Commissie van Advies voor D.U.W.-aangelegenheden ingesteld bij gezamenlijke beschikking no. 31514 d.d. 14 maart 1950 van de Ministers van Wederopbouw en Volkshuisvesting en van Sociale Zaken. Het was de taak van de commissie:
  1. de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting te adviseren omtrent aangelegenheden, die door de Minister aan de commissie om advies zouden worden toegezonden;
  2. beide Ministers te adviseren omtrent aangelegenheden die door beide Ministers gezamenlijk aan de commissie om advies zouden worden toegezonden (o.a. voorschriften inzake lonen en andere arbeidsvoorwaarden);
  3. de beide Ministers ongevraagd van advies te dienen omtrent aangelegenheden van algemene aard de D.U.W. betreffende.
De commissie was werkzaam tot half juni 1954.
Voorzitter was prof, mr. J.V. Rijpperda Wierdsma en secretaris was mr. J.J.D. Albarda.
c. Commissie van Deskundigen inzake de wijze van uitvoering van D.U.W.-objecten
Deze commissie was een subcommissie van de Centrale D.U.W.-commissie.
De commissie kreeg opdracht een rapport uit te brengen over de gang van zaken betreffende de wijze van uitvoering van D.U.W.-objecten door inschakeling van aannemers, uitvoerende lichamen en gemeentelijke technische diensten.
Naar aanleiding van deze opdracht stelde de commissie zichzelf twee vragen:
  1. Moet het CODA-advies gehandhaafd blijven?
  2. Moet uitvoering van objecten in zogenaamd eigen beheer door gemeentelijke technische diensten eveneens gehandhaafd blijven?
Aan het rapport werd een bijlage met "Richtlijnen voor de directie van de D.U.W. betreffende de wijze van uitvoering van D.U.W.-objecten" toegevoegd.
Naast deze commissies waren er in de provincie ook nog commissies werkzaam, zoals de A.B.C.D.-commissies, de Gewestelijke D.U.W.-commissies, de Gewestelijke Beroepscommissies.
5 voorlopers van de D.U.W.
De Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken had twee voorlopers, namelijk het Werkfonds 1934 en de Rijksdienst voor de Werkverruiming 1939.
a. Het Werkfonds 1934.
( zie inventaris van het archief van het Werkfonds 1934 en de Interdepartementale Commissie Werkloosheidszorg, de commissie Hacke ('H') van W. Veerman, Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid 1970, Staatsuitgeverij; 2.15.02 ) Het Werkfonds 1934 was een Ministeriële Commissie, waarvan de Voorzitter van de Raad van Ministers voorzitter was. Als leden hadden zitting de Ministers van Waterstaat, Economische Zaken, Sociale Zaken, Binnenlandse Zaken en Financiën. Deze Commissie besliste welke objecten konden worden uitgevoerd. Aan de Commissie waren verbonden een Werkfondsbestuur en een Raad van Bijstand en Advies. De eerste werd in 1936 opgeheven. Doel van het Werkfonds 1934 was het scheppen van werkgelegenheid om werklozen te laten werken. Tot en met 1939 werd er 190 miljoen gulden uitgetrokken voor de financiering van de Werkfondsobjecten.
In 1935 werden het bureau van het Werkfonds en de afdeling Werkverschaffing van het Ministerie van Sociale Zaken samengevoegd. Dit leidde in 1939 tot de oprichting van de Rijksdienst voor de Werkverruiming. De Algemeen Secretaris van het Werkfonds, Hacker droeg op 1 juni 1939 officieel de zaken over aan voornoemde Rijksdienst.
Enkele bekende Werkfondsobjecten:
  • restauratie Koninklijk Paleis te Amsterdam;
  • restauratie Martinitoren te Groningen;
  • bouw Maastunnel te Rotterdam;
  • verbouwing Hoge Raad te 's-Gravenhage.
b. Rijksdienst voor de Werkverruiming.
( zie "inventaris van de archieven van de departementale afdeling Werkverschaffing en Steunverlening en de daaruit voortgekomen afdelingen Werkverruiming (Rijksdienst voor de Werkverruiming), Steunverlening, Culturele Zorg en Sociale Jeugdzorg 1931 - 1945; Gedeponeerde archieven 1935 - 1944" van J.T. Janssen, uitgaven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1983; 2.15.28 ) In 1939 werd ingesteld de Rijksdienst tot bestrijding der werkloosheid, voor zover deze plaatsvindt door middel van de uitvoering van werken, welke al spoedig de naam Rijksdienst voor de Werkverruiming kreeg. In de naam die deze Rijksdienst kreeg lag de taak al opgesloten.
Op 24 mei 1945 werd de Dienst omgezet in de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken (D.U.W.).
Er waren tussen de Rijksdienst voor de Werkverruiming en de Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken enkele principiële verschillen onder andere op het gebied van:
1. plaatsing van arbeiders
Ondanks het feit dat er na de oprichting van de Rijksdienst voor de Werkverruiming steeds meer arbeiders op werkverruimingsobjecten werden tewerkgesteld, moesten de gemeentebesturen de aanvragen om plaatsing van arbeiders op objecten bij de Inspectie van de Dienst indienen. Ook toen in 1941 de arbeidsbureaus voor de werkverruiming werden ingeschakeld, bleven de gemeentebesturen zelf opgeven, welke personen zij geplaatst wilden zien op de werkverruimingsobjecten.
Echter de instelling van de D.U.W. bracht hierin verandering. Er kwam namelijk een regeling, welke inhield dat de bemiddeling van arbeiders ten behoeve van D.U.W.-objecten en het vrije bedrijf zou gaan geschieden door tussenkomst van de Arbeidsbureaus.
2. arbeidsvoorwaarden
Wat de uurlonen in de werkverruimingssfeer betrof gold als richtsnoer 90% van het loon der ongeschoolden in het vrije bedrijf en 80% van het gemiddelde loon van alle arbeiders in de woongemeente. Tot 1941 werden ook emolumenten zoals goedkope levensmiddelen, kleding e.d, toegekend. De lonen in D.U.W.-verband waren tot 1952 ook beneden die van het vrije bedrijf. Vanaf 1952 veranderde dit. Het uurloon van D.U.W.-arbeiders werd gelijkgetrokken met dat van de ongeschoolden in het vrije landbouwbedrijf. Het uurloon voor arbeiders uit gemeenten met een industriële inslag werd opgetrokken tot het loonniveau van de ongeschoolde bouwvakarbeiders. Daarbij werd, in tegenstelling tot de "Werkverruiming", door de D.U.W. gedurende de wintermaanden een bepaald loon gegarandeerd.
3. rechtspositie
In de "Werkverruiming'' hadden gestraften recht van beroep op de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Sociale Zaken, terwijl in D.U.W.-verband men het recht van beroep had op de directie van de D.U.W. Vanaf augustus 1950 bestond recht van beroep op de Gewestelijke Beroepscommissies, welke samengesteld waren uit vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties en een buiten de partijen staande voorzitter. Hoger beroep in bepaalde gevallen was mogelijk bij de Centrale Beroepscommissie. De Gewestelijke Beroepscommissies werden ingesteld evenals de Centrale Beroepscommissie bij gezamenlijke beschikking van de Ministers van Wederopbouw en Volkshuisvesting en van Sociale Zaken no. 31514 van,14 maart 1950 (inv. nr.287).
De Gewestelijke Beroepscommissies hadden als taak zich uit te spreken in die gevallen, dat een D.U.W.-arbeider tegen de hem opgelegde straf van ontslag of schorsing bij haar in beroep komt.
De Centrale Beroepscommissie moest door de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting worden gehoord, indien hij een eenstemmige uitspraak van de betrokken Gewestelijke Beroepscommissie wilde vernietigen. Van zijn voornemen een uitspraak te willen vernietigen moesten de betrokken Inspecteur van de D.U.W. en de Gewestelijke Beroepscommissie op de hoogte worden gesteld.
Daarbij kon de arbeider die het beroep had ingesteld, alsook de betrokken Inspecteur van de D.U.W., bij de Centrale Beroepscommissie in hoger beroep gaan, indien de Gewestelijke Beroepscommissie niet tot een eenstemmige uitspraak in een bepaalde zaak kwam.
Geschiedenis van het archiefbeheer
Na opheffing van de D.U.W. en gelijktijdige instelling van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening, is het archief nog enige tijd gebruikt in verband met de afhandeling van zaken, waarmee de D.U.W. was belast. Een aantal jaren later startte de toenmalige chef van het archief van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening met het overbrengen van het archief van de D.U.W. naar het Centraal Historisch Archiefdepot van het Ministerie van Sociale Zaken te 's-Gravenhage, waar het zich van 1977 totaan de overdracht aan het ARA in 1986 heeft bevonden.
Na de opheffing van de D.U.W. op 5 juli 1954 zijn veel dossiers inzake cultuurtechnische werken overgedragen aan de Cultuurtechnische Dienst te Utrecht (inv.nr.88).
Het archief is in 1986 overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief.
Overbrenging van een overheidsarchief

Inhoud en structuur van het archief

Selectie en vernietiging
Verklaring van vernietiging Het Hoofd Historisch Archief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verklaart dat de hieronder vermelde bescheiden uit het archief van de voormalige Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken 1945-1954 ter vernietiging zijn overgedragen aan het Bureau Vernietiging Overheidsarchieven te Apeldoorn op grond van de Beschikking van de voormalige Ministers van Wederopbouw en Volkhuisvesting en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 28 oktober 1948, nr. 114302 en van 3 december 1948, nr. 86755 afdeling O.K.N., vastgestelde lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken, zoals later gewijzigd bij gemeenschappelijke beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 14 november 1956, nr. 23911, Directie voor de Arbeidsvoorziening en 23 november 1956, nr. 31387, Afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming. 's-Gravenhage, 1 juli 1983
Het Hoofd voornoemd,
w.g. G. van Rooij
  • Stukken betreffende de instelling, organisatie, taak en werkwijze (dubbelen) 1945, 1948, 1950
  • Stukken betreffende de richtlijnen en instructies voor diverse D.U.W.-functies (dubbelen) 1945
  • Afschriften van met D.U.W.-ambtenaren gevoerde correspondentie t.a.v. persoonlijke financiële aangelegenheden 1947
  • Stukken betreffende uitgevoerde objecten (o.m. nota's inzake controle op declaraties, controle-berekeningen) 1947-1954
  • Stukken betreffende ontginningsmaatschappijen (dubbelen) 1941, 1948, 1953
  • Stukken betreffende commissies (dubbelen) 1950, 1953 - 1954
  • Overzichten van staten van materialen (dubbelen) 1946, 1950-1951
  • Concepten van nota's en bireven, waarvan de originelen zich in het archief bevinden (m.u.v. minuten) 1946
  • Stukken inzake aangelegenheden de arbeiders betreffende (dubbelen) 1946, 1951, 1954
  • Doorslag van een gedeelte uit de D.U.W.-begroting 1946
  • Overdruk uit de Staatscourant inzake doorbetaling loon bij verzuim wegens verplichte aanmelding voor de arbeidsinzet 1943
Totaalomvang vernietigde stukken: 6,5 strekkende centimeter.
Verantwoording van de bewerking
Bij aanvang van de inventarisatie omvatte het archief 44 archiefdozen, waarin de archiefbescheiden, verpakt in dossiermappen of los, zaten opgeborgen. Het door de D.U.W. gebruikte papier is soms van zeer slechte kwaliteit. De vorming en ordening van het archief geschiedde indertijd volgens het dossierstelsel met gebruikmaking van een code, die speciaal ten behoeve van de D.U.W. was samengesteld door het Registratuurbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (inv.nr.86).
De code bestond uit twee hoofdstukken, t.w.:
  1. klassificaties voor stukken betreffende de uitvoering van werken (.07, .08);
  2. klassificaties voor de stukken betreffende de organisatie van de D.U.W. (Centrale Dienst, Districten en Inspecties) (4.07, 4.08).
De dossiers en de losse stukken waren allen gecodeerd maar niet volgens de code gerangschikt. Bij sommige archiefbestanddelen was de oorspronkelijke code vervangen door de code van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening. De aangetroffen ordening maakte aanpassing noodzakelijk. Gedurende de inventarisatie konden vele losse stukken worden ondergebracht in reeds bestaande dossiers. De overige stukken werden apart beschreven. Voor de indeling van deze beschrijvende inventaris is voor een deel gebruik gemaakt van de voor de D.U.W. ontwikkelde code.
Wegens ruimtegebrek moest er uit het archief vernietigd worden. Tijdens de inventarisatie bleek, dat er hoofdzakelijk objectendossiers raoeten zijn vernietigd. Er werden echter geen processenverbaal van vernietiging aangetroffen met de daarbij behorende bijlagen.
Er werden dossiers aangetroffen betreffende bepaalde zaken, die tot (ver) na 5 juli 1954 doorliepen. Ze hadden vooral betrekking op ontginningsmaatschappijen en op de financiële afwikkeling van objecten. Het al of niet opnemen van die stukken in het archief van de D.U.W. werd bepaald door onderstaande criteria:
  1. indien het een zaak betrof, is het dossier in zijn geheel overgedragen aan het historisch archief van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening;
  2. indien het een verzameling van zaken in een omslag betrof (verzameldossier), zijn die zaken, die voor 5 juli 1954 werden afgedaan, behouden voor het D.U.W.-archief; die zaken, waarvan de afdoening na 5 juli 1954 geschiedde, zijn overgedragen aan het historisch archief van eerdergenoemd Directoraat-Generaal.
Van de D.U.W-objectendossiers, die in het archief aanwezig zijn geweest, zijn er maar enkele aangetroffen. Daarnaast werden dossiers van het Twiskeplan - waarvan de aanzet door de Rijksdienst voor de Werkverruiming geschiedde en de afwikkeling door de D.U.W.- en dossiers van enkele Werkfondswerken aangetroffen. De financiële afwikkeling van enkele Werkfondswerken geschiedde eveneens door de D.U.W. en daarom werden deze opgenomen in het archief van de D.U.W. De Werkfondswerken, waarvan de afwikkeling door het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening geschiedde, zijn overgebracht naar het historisch archief van eerder genoemd Directoraat-Generaal.
Zoals reeds eerder vermeld, werd het secretariaat van de Commissie van Advies inzake D.U.W.-werken gevoerd door de secretaris van de Rijksdienst. Het archief van de Commissie berustte daarom ook bij de D.U.W.
De Commissie had geen eigen briefpapier, maar maakte gebruik van het minuutpapier van de D.U.W. zelf. De uitgaande stukken werden ondertekend door de voorzitter ir. J.O. de Kat of door de secretaris mr. J.J.D. Albarda, die echter foutief ondertekenden, namelijk als directeur respectievelijk secretaris van de D.U.W. Brieven bestemd voor de Commissie werden ten onrechte gericht aan de directie van de D.U.W., vanwege de dubbelfuncties van de voorzitter en de secretaris.
Het aangetroffen archief van de Centrale Commissie van Advies voor D.U.W.-aangelegenheden is nogal incompleet. Van de verslagen werden er slechts twee aangetroffen. Aangenomen wordt dat er vernietigd is.
Betreffende de commissies die in de periferie werkzaam waren, namelijk de Gewestelijke D.U.W.-commissies, de Gewestelijke Beroepscommissies en de ABCD-commissies, en van de Centrale Beroepscommissie werden slechts enkele losse stukken aangetroffen in het archief van de D.U.W. De secretariaten werden dan ook niet door de Rijksdienst zelf beheerd. Voor zover is na kunnen gaan, zijn van deze commissies geen archieven bewaard gebleven. In het Rijksarchief in de provincie Drenthe is wel aanwezig het archief van de Rijkscommissie van Advies voor de Uitvoering van werken (werkzaam in de provincie), 1938 - 1952, 50 cm. Inventaris: Brood, Prov. Bestuur.
De aangetroffen losse stukken betreffende eerder genoemde commissies zijn ondergebracht onder AFDELING I (archief van de D.U.W.), B. Stukken van bijzondere aard: 2 a instelling en organisatie van de rijksdienst.
Na inventarisatie en vernietiging omvatten de archieven 31 archiefdozen, wat overeenkomt met 3,1 strekkende meter.
R.H.J. Stultjens

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen
Volledig openbaar.
Beperkingen aan het gebruik
Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.
Materiële beperkingen
Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van slechte materiële staat.
Het door de D.U.W. gebruikte papier was papier dat vlak na de oorlog werd geproduceerd. Dat is voor een deel van slechte kwaliteit. Voorzichtigheid bij raadpleging is dus geboden.
Aanvraaginstructie
Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:
  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie
Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.
VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Rijksdienst voor de Uitvoering van Werken en zijn Commissies, nummer toegang 2.15.18, inventarisnummer ...
VERKORT:
NL-HaNA, Rijksdienst Uitvoering Werken, 2.15.18, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën
Inventarisnummers van dit archief zijn niet in kopievorm beschikbaar
Verwante archieven
Zie voor de archieven van de voorlopers van de D.U.W.:
2.15.02 Het werkfonds 1934
2.15.28 Rijksdienst voor de Werkverruiming
Deze bevinden zich eveneens in het Nationaal Archief
Voor wat betreft de uitvoering van de door de D.U.W. gesubsidieerde werken, moet men geen dossiers verwachten, die uitsluitend gaan over de technische kant van die werken. Dergelijke dossiers zou men kunnen aantreffen in de archieven van de uitvoerende lichamen. De aanwezige dossiers gaan hoofdzakelijk over de financiële afwikkeling. Van het Twiskeplan daarentegen treft men naast de financiële bescheiden o.a. ook verslagen van verrichte werkzaamheden aan en enkele kaarten. De reden waarom er ook technische gegevens van dit werk zich in het archief van de D.U.W. bevinden kan gelegen zijn in het feit, dat het Rijk een grote invloed had op de voortgang der werkzaamheden.
Dossiers betreffende werkobjecten (w.o. enkele Werkfondswerken) en uitvoerende lichamen, die tot na 1954 doorliepen, zijn overgedragen aan het historisch archief van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening. Indien men de archieven van de uitvoerende lichamen wil inzien, dient men zich op de hoogte te stellen of de archieven zijn overgedragen aan het Rijksarchief in de provincie. Voor het archief van ontginningsmaatschappij "Land van Vollenhove" kan men terecht bij het Rijksarchief in de provincie Overijssel.
De financiële boekhouding werd niet aangetroffen. Voor begrotingen kan men terecht bij de Tweede Kamer.

Archiefbestanddelen